Wederkerige cultuurwisseling

Jack Segbars
Variant I, 2002, foto: Trevor Mills, Vancouver Art Gallery, Courtesy Catriona Jeffries Gallery, Vancouver

Met zijn solotentoonstelling op beide verdiepingen van Witte de With blikt Brian Jungen vooruit en kaatst hij terug. Voor Jungen is het ondanks zijn relatief jonge leeftijd een retrospectief, een terugblikken op zo’n tien jaar werk waarmee hij inmiddels internationaal een behoorlijke bekendheid heeft verworven. Het werk lijkt in eerste instantie verweven met de problematiek van culturen die onder druk staan in een globaliserende wereld. Brian Jungen is een zoon van een indiaans-Canadese moeder en een Zwitsers-Canadese vader en groeide op met de inheemse cultuur. Deze cultuur is aan het verdwijnen en overleeft in zijn originele vorm in de reservaten of transformeert tot iets wat zich ergens in het midden van beide polen bevindt. Jungens werk zou gekwalificeerd kunnen worden vanuit de westerse blik op kunst, waar vanuit de ‘andere’ inheemse kunst wordt bezien en beoordeeld. En dat is nu juist de kijk waar Brian Jungen een stap op vooruitloopt en mee speelt.

Een groot deel van de expositie bestaat uit opstellingen met maskers die gemaakt zijn van Nike Air Jordans. Jungen haalt deze populaire sportschoenen uit elkaar en zet ze weer als maskers in elkaar. Deze maskers zijn verzameld onder de titel Prototype for New Understanding. De beeldtaal van de Nike Air Jordans leent zich uitstekend voor de beeldtaal van deze indiaanse maskers. Met de transformatie van deze symbolen die typisch zijn voor de geglobaliseerde wereldeconomie tot symbolen van de inheemse cultuur, lijkt Jungen kritiek te leveren op de uitdijende kapitalistische economie die over de ruggen van ‘originele en kwetsbare culturen’ en met het vernietigen van de natuurlijke energiebronnen en het milieu, terrein wint.

Toch is dat niet het hele verhaal. Deze maskers verwijzen ook naar de wederkerigheid van cultuuruitwisseling. De maskers zien er met hun nieuw verworven inhoud namelijk totaal geloofwaardig uit. Het gebruik en hergebruik van deze consumptiegoederen voor een spiritueel doel lijkt geen onmogelijkheid. Hiermee levert Jungen een tegenbeeld voor de gemakzuchtige visie dat contact met de dominante cultuur automatisch een overname van alle waardes en gebruiken van die cultuur inhoudt. Het lijkt bovendien een vraagteken te plaatsen bij de vanzelfsprekendheid van de kritische houding binnen de kunstzinnige context.

Het beeld Cetology is een walvisskelet, waarvan de afzonderlijke delen met schijnbaar wetenschappelijke precisie zijn gemaakt van op maat gesneden plastic tuinstoelen. Hiermee worden veel aspecten aangeroerd. Een plastic tuinstoel is een industrieel vervaardigd massaproduct gemaakt van aardolie. De tuinstoel wordt opgevoerd als symbool van de leisure-ideologie met kwalijke neveneffecten zoals milieuvervuiling, culturele verveling en spirituele leegte. Tegelijkertijd wordt met het aanbieden van een walvisskelet in een museale ruimte verwezen naar de functie van het museum als zingevend instituut. Het gebruik van het wit verwijst naar het pure beeld van de walvis, de mythologische kwaliteit ervan. De walvis als zinnebeeld voor de onbedorven, niet te corrumperen natuur. Het beeld van Herman Melville’s Moby Dick maar ook het beeld van de voedingsbron van onbezoedelde culturen. Met het presenteren van het beeld op een quasi-natuurhistorische wijze, geeft Jungen een kritische schop aan het adres van het museum in het algemeen. Hij lijkt te willen zeggen dat kunst in het museum altijd vanuit de dominantie van de heersende cultuur wordt geschreven en dus per definitie andere systemen van cultuuruitingen zal uitsluiten. Het is een kritiek op het in het Westen ontwikkelde wetenschapsdenken waar ook het museum niet aan is ontsnapt. Tegelijkertijd heeft een werk als Cetology kenmerken die verwijzen naar de beeldende traditie. Het is opgebouwd uit minimale, uniforme middelen die verwijzen naar de minimalistische, formeel abstracte kunst.

Het werk van Jungen bevindt zich in het spanningsveld tussen het persoonlijke verhaal, het mondiale verhaal en de zeggingskracht van kunst. Hij verenigt deze insteken tot een intrigerende vraagstelling, een problematiek. Hiermee kaatst Jungen de historisch gegroeide verwachtingen en het idee van de functie die we van het museum als gemeenschappelijk zingevend instituut hebben terug. Tegelijkertijd omhelst hij de middelen en de beeldtaal ervan. Hij ontwikkelt de beeldtaal weer een stap verder doordat hij de notie van het leven en maatschappelijke kwesties weer in de verstilde, afgesloten geachte ontwikkeling van de minimale beeldende kunst terugbrengt. Hij geeft meteen de onmogelijkheid van het beeld aan, de impotentie van kunst ten opzichte van de praktische werkelijkheid. Uiteindelijk is zijn visie een sombere, de mens kan niet voorbij de eigen waarnemingshorizon kijken en de oplossing ligt ook niet in een terugkeer naar de ‘sauvage noble’, de naïeve kinderziel van de mens van voor de verderfelijke westerse tijd. Dat is namelijk een romantisch beeld dat nooit bestaan heeft, nooit statisch is geweest en wat in de kern utopische verlangens en projecties zijn. Het platform van de kunsten is precies de passende plaats voor deze boodschap. Jungen heeft aangekondigd klaar te zijn met de kwestie van de musealisering en zich te willen bezighouden met kunst in de openbare ruimte. Een logische volgende stap lijkt me.

Brian Jungen, t/m 11 februari 2007

WITTE DE WITH , CENTER FOR CONTEMPORARY ART,
Witte de Withstraat 50, Rotterdam

Cetology, 2002, foto: Trevor Mills, Vancouver Art Gallery, Courtesy Catriona Jeffries Gallery, Vancouver