My two cents

Op dit moment woedt er een stevige discussie over de vraag in welke vorm de kunstkritiek dient deel te nemen aan het kunstenveld. Deze discussie is verbonden aan de bredere discussie over de productiesystematiek van kunst in het geheel. In het uitgebreide essay Wie betaalt de Schrijver van Jue Yang, gepubliceerd bij Platform Beeldende Kunst (PBK)1, wordt duidelijk gemaakt dat de kunstkritiek net als de kunst zelf onder uiterst precaire condities opereert en dat geïnvesteerde tijd nog niet op voor de auteur levensvatbare remuneratie kan rekenen. De redactie van Tubelight heeft mij naar aanleiding van Yangs artikel gevraagd om mijn licht te laten schijnen op de economie van schrijven in de kunst. Als kunstenaar, schrijver en medeoprichter van PBK licht ik een aantal van Yangs terechte punten uit en bouw ik erop verder. 

De huidige economische configuratie waarin schrijvers in het kunstenveld moeten werken kan de tijdsinvestering die nodig is voor een gedegen en kwalitatieve reflectie niet afdoende dekken. Slechts met de ondersteuning van het Mondriaan Fonds heeft Yang haar artikel kunnen schrijven. Zij argumenteert dat voor een beter werkend klimaat voor schrijvers er net als voor kunstenaars een Fair Practice Code (FPC) moet komen waarmee schrijvers in ieder geval kunnen rekenen op voldoende vergoeding voor hun werkzaamheden. Daartoe is een correctie op de markt nodig zegt Yang, en een omslagdenken voor de huidige marktidee. Een FPC zou naast verruiming van middelen een instrument zijn om kunstkritiek als maatschappelijke waarde beter te waarborgen. Het is een uiterst verhelderende uiteenzetting van Yang over de discrepantie die bestaat tussen beschikbare tijd en remuneratie. 

Een belangrijke kritiek die verder gegeven wordt geldt de platformen, schrijvers en publicaties die op vrijwillige basis werken (een verwijt dat ook aan dit blad, aan Tubelight werd gericht). Deze zouden zo, met de gratis arbeid, de markt verstoren, en een weg naar beneden in gang zetten qua prijsstelling voor vergoeding van arbeid. Een oplossing die wordt voorgesteld, is het verschaffen van openheid en transparantie over wie hoe handelt binnen deze economie. 

Ik wil graag bij deze kritiek stilstaan. Niet alleen omdat ik twijfel aan de politieke oproep tot het onderling strategisch eenvormig opstellen van het veld, die uit de kritiek klinkt. Maar vooral ook omdat ik denk dat er nog meer te zeggen is over het geloof dat uiteindelijk spreekt uit Yangs stuk, over een goed functionerende en eerlijke markt waarin een evenwicht wordt gevonden tussen aanbod en vraag, en met passende vergoeding voor werk.2 Juist dat geloof in een markt moet binnen de huidige politieke economie radicaal worden heroverwogen. Herverdeling binnen deze huidige markt-idee kan dan niet de enige optie zijn. Er zijn volgens mij meer artistieke antwoorden en positioneringen mogelijk, en ik geef een aantal richtingen aan hoe over zo’n markt na te denken is. 

In het kader van transparantie zou ik voordat ik mijn ideeën hierover uiteenzet graag nog wat willen zeggen over de context van mijn schrijfpraktijk. Ikzelf maak me veelvuldig schuldig aan hetgeen hier als bezwaar gegeven wordt: ik schrijf kritieken en beschouwingen over kunst, en doe dat 

doorgaans onder de ‘marktprijs’. Waar mogelijk probeer ik betaald te werken, ik moet gewoonweg wel, maar de vergoeding staat meestal, precies zoals beschreven is door Yang, niet in verhouding tot de tijd die het neemt om tot een goede tekst te komen. Tijd is de essentiële kwaliteit hier. Een serieus schrijverschap is daarom, in het algemeen, inderdaad niet of nauwelijks als levensvatbare professionele activiteit te zien. Een tweede disclaimer is dat ik ook voor PBK schrijf, en het van harte ondersteun met mijn schrijven. 

Het innemen van de reflecterende positie – het werken als criticus als kunstenaar – is voor mij een essentieel onderdeel van mijn artistieke praktijk. Het verschil in waardering in onbezoldigd/bezoldigd produceren toont de verschillende waardesystemen waarin we werken aan, en dat verschil en die arbeid, wordt daarmee onderdeel van de artistieke expressie. Naast deze strategische motivatie vanuit kunstenaars-perspectief, denk ik dat het van belang is dat de reflecties eenvoudigweg geschreven worden als bijdrage aan het publieke debat, ondanks gebrek aan remuneratie. 

DE ECONOMIE VAN PRODUCTIE EN KAPITALISTISCHE DOMINANTIE, ARBEIDSDELING, WERKEN, POLITIEK 

Anders dan bij kunstenaars heeft de idee dat schrijvers ook recht zouden moeten hebben op ondersteuning voor hun activiteiten veel minder wortel geschoten. Dit artikel van Yang is dan ook een broodnodige zet om beide – de praktijken van kritiek en kunstenaarschap – in hun samenhang te zien. Het is onderdeel van een al langer lopend offensief om de praktijkvorm van kunst in zijn bredere totaliteit te benaderen. De poging tot realisatie van deze idee dat kritiek en maken van kunst bij elkaar horen, is een langlopend proces dat al lang vanuit de romantiek wordt geformuleerd. Walter Benjamin stelde al dat het de criticus is die in de duiding (de kritische lezing) de poging die de artistieke vorm voorstelt, concludeert.3 De criticus is daarmee onmisbaar kernelement van de artistieke ambitie en maakt er onderdeel van uit. 

Dat betekent dat naast kunstenaar ook de beschouwing onderdeel wordt van het model van artistieke productie. Een curator, criticus, presentatieplatform en kunstenaar zijn formeel niet te scheiden. Het geheel van functies is een artistiek palet van middelen om de heersende context en condities van productie te bevragen, én om er alternatieven vanuit voor te stellen en vorm te geven. De geschiedenis van de kunstinitiatieven is in feite de vormgeving van deze idee. Daarmee wordt de organisatie van kunst dus cruciaal in hoe ze zich opstelt binnen de economische orde. Deze meer holistische visie levert in Marxistische terminologie weerstand tegen de deling van arbeid (Division of Labour) zoals die georganiseerd wordt door de huidige politieke economie4 door opdeling in expertises en disciplines, waarmee de weerstand tegen deze ordening verzwakt. De artistieke praktijk en de idee van waarde en werk die ze voorstaat is daarmee een coherent alternatief voor en in concurrentie met de huidige kapitalistische economie. Dit wordt ook gepropageerd in de vele beleidslijnen van kunst-events waarin steevast gesproken wordt over het ‘leidend laten zijn van de praktijk’. Het moge duidelijk zijn dat in avant-gardistische zin iets misgaat. In de gehele systematiek van productie is weinig terug te vinden van de idealen van de kunst. 

Hier ontmoet de ambitie van de kunst dan ook de infrastructuur van de huidige politieke economie, het apparaat waarmee productie in totaal wordt vormgegeven. Voor de kunstcriticus geldt, net als voor kunstenaars, de onvermijdelijkheid van hun positie in de economie at large. Er bestaat geen idee van de waarde van kunst anders dan de waarde die uiteindelijk op de neoliberale kapitalistische marktmodus is terug te voeren. De waarde ervan bestaat uiteindelijk alleen als meeropbrengst voor de aandeelhouder van het platform voor de criticus, en voor de waarde in de markt voor de individuele kunstenaar.5 Ook het gesubisidieerde not-for-profit segment van het kunstenveld ontsnapt hier niet aan.6 Geldvermeerdering is de uiteindelijke waarden-sleutel die de condities van productie uitmaakt. 

Een kenmerk van het kapitalisme is dat de verhouding tussen tijd en vergoeding structureel onder druk staat. Dat maakt kunst in deze economie volledig en toenemend afhankelijk van de politieke wil aan de ene kant, en van de wil van makers om te produceren zonder voldoende remuneratie aan de andere kant. Enig uitzicht op een systeemverandering, waar ook Yang naar verwijst als voorwaarde, ligt dus in de diepe diepte van ons productiesysteem, onze politieke economie.7

WERKEN, DESONDANKS 

De vraag is dan of een politiek die gestoeld is op herverdeling zoals van een FPC, afdoende is zonder te heroverwegen welke waarden geproduceerd zouden moeten worden. Waar Yang verwijst naar een zorgplicht van de gemeenschap voor kunst – als veronderstelde waarde – via de politiek van bestuur, is het maar de vraag of die zonder afscheid van de kapitalistische logica te realiseren of überhaupt te denken valt. Herverdelen van beschikbare middelen terwijl de onderliggende productielogica intact blijft is niet voldoende. Middelen worden niet meer maar eerder minder. De vraag die dan opdoemt is welke strategie de juiste is: dwingt een eis tot herverdeling, zoals de FPC, tot herbezinning over het gehele systeem, of is er manier van werken die een wijze van arbeid buiten die logica voorstelt en realiseert, ongeacht het ontbreken van de kapitalistische logica van remuneratie (zoals bij Tubelight)? Arbeid wordt dan productie én performance van kritiek via productie. Dit is de afweging die in de kritiek van Yang en van velen die in de kunstsector bezig zijn, besloten ligt. In feite is Yangs stuk, in de exceptionele wijze waarop het tot stand is gekomen precies ook zo’n demonstratie van kritiek in productie. 

Feit is dat we allen al in de resttijd en -ruimte van het kapitalisme werkzaam zijn. Feit is dat voor niemand in de huidige condities, werk en waardering volledig synchroon en equivalent zijn. Het kapitalisme trekt zich niets aan van onze kritisch-artistieke arbeid – of die nu wel of niet vergoed wordt – en weet die kritiek probleemloos in te bouwen in de eigen systematiek. Het werk bij Tubelight levert in de tussentijd een kritisch-productief archief op, en heeft degenen die schrijven een tijd van waardevolle besteding opgeleverd. Waardes die buiten het kapitalisme gerealiseerd zijn. Met het uitsluitend produceren via voldoende remuneratie wordt de mogelijkheid daartoe verminderd, én het houdt de bestaande logica van waardering en distributie intact.8 De kritiek en stelling dat deze arbeid de politieke eis tot correcte waardering zou ondergraven en verwijt van gebrek aan transparantie, geldt alleen binnen het kader van een gerealiseerd scenario. Tot die tijd zijn beide legitieme strategieën binnen dezelfde strijd. 

De feitelijke strijd moet zijn tegen de bestaande waarde-economie en diens Division of Labour. In die zin moet het intrinsieke verband tussen kritiek en maken, reflectie en kunst als politiek en als praktijkvorm nog veel intensiever worden geagendeerd. De schrijver/de reflectie kan kunstenaar zijn, in gelijke zin als kunstenaars dat zijn. Dat is stap één. 

 Jack Segbars is kunstenaar en schrijver.

1 https://www.platformbk.nl/wie-betaalt-de-schrijver-in-de-kunst/ 
2 Bij hetzelfde PBK argumenteert Renée Steenbergen dat een cultuuromslag nodig is voor zo’n doel, een omslag die door creativiteit en consequent handelen (ten aanzien van de huidige condities) haalbaar zou zijn. 
3 ‘If as Walter Benjamin maintained, ‘it is the function of artistic form … to make historical content into a philosophical truth’, then it is the function of criticism to recover and try to complete that truth.’ Peter Osborne. The Postconceptual Condition: Critical Essays, London/New York: Verso. 2018. 
4 Matteo Pasquinelli, The Origins of Marx’s General Intellect, Radical Philosophy issue 2.06, UK, 2019. 
5 Waar Yang vooralsnog minder aandacht aan besteedt, is hoe de criticus gebonden is aan de economie van reputatievorming van de kunstenaar. Deze wordt mede gevormd door de kunstschrijver die de kunstenaar (en instituties) kritische legitimiteit verschaft. De economische grondvoorwaarde voor kritiek is dus onmiddellijk verbonden aan en ingesloten binnen die van de kunst als geheel. 
6 Het gehele not-for-profit veld valt in feite binnen dezelfde logica van afhankelijkheid, de bestuurlijke politiek die hiervan de curator is, verdeelt uiteindelijk binnen dezelfde kapitalistische logica. 
7 In de Marxistische terminologie van de deling van arbeid (Division of Labour) is te beschrijven als hiërarchische opdeling en in expertises en disciplinaire deelverantwoordelijkheden die de kapitalistische productiewijze in standhoudt. De artistieke idee van waarde en werk in coherentie, is daarmee in concurrentie. De organisatie van kunst wordt dus cruciaal in hoe ze zich opstelt binnen de economische orde. 
8 Deze tekst is zonder enige vergoeding geschreven. Vandaar de titel My Two Cents (Mijn Kleine Bijdrage). Het gebruik van Engels is een verwijzing naar dat ik hoop dat dit artikel vertaald wordt zodat mijn artistieke waarde door circulatie beter vermeerderd wordt.