Musicus, kunstenaar, ontdekker – Stef Veldhuis’ tentoonstelling in Buitenplaats Doornburgh

Zoë Spaaij
Stef Veldhuis: Counterpoints, Buitenplaats Doornburgh, 2020.

“Dit klooster is een heel dwingend gebouw. Het is eigenlijk al een Gesamtkunstwerk, de ruimte heeft geen extra toevoegingen meer nodig. Daarom moet alle kunst die hier wordt geplaatst wel even goed zijn en recht doen aan de ruimte.” Stef Veldhuis is de eerste artist in residence van dit ‘Gesamtkunstwerk’, Buitenplaats Doornburgh in Maarssen. Het voormalige klooster is nu ‘een buitenplaats voor kunst en wetenschap’ en ik tref Stef in een van de eetzalen van de zusters van de kloosterorde der Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf. De ruimte oogt op het eerste gezicht sober en strak. Als we aan een houten tafel gaan zitten vertelt Stef me dat er drie spijkers in elke plank zitten, die staan voor de vader, zoon en heilige geest. En dat het onderstel van de tafels verloopt van een breedte van 4 naar 3.

Van 4 naar 3? “Ja, dat is het ontwerpprincipe van de zogenaamde Bossche school, de architectuurstijl van dit klooster. Een reguliere ontwerper gaat uit van het getal 10 en deelt dat door de helft, waardoor symmetrie ontstaat. De ontwerpers van de Bossche school, met als uitvinder de monnik en architect Dom Hans van der Laan (1904 – 1991)  gingen uit van het getal 7, waardoor je andere verhoudingen krijgt in de architectuur.”, legt Stef me geanimeerd uit.

Stef deed al voor hij aan zijn residency begon onderzoek naar de Bossche school. “Ik ben drie jaar geleden gefascineerd geraakt door een bank, tafel en bed van Dom Hans van der Laan in Museum Boijmans Van Beuningen. De sobere esthetiek en de manier waarop de werken waren doordacht, vond ik fascinerend.”

Het ritme van licht naar donker
Door toeval kwam Stef in contact met de directeur van Buitenplaats Doornburgh, Joanna van Dorp. Ze nodigde hem uit om drie dagen te verblijven in het klooster en het klikte meteen, met de directeur en met het gebouw. “De soberheid en leegte trokken mij direct. Ik ben niet spiritueel, maar ik voelde dat deze ruimtes gemaakt waren voor contemplatie.” Vooral het licht in het gebouw fascineerde hem. “Het was een soort ritme tijdens mijn verblijf. Als ik overdag door het gebouw liep, waren sommige ruimtes donker en afgeschermd van het daglicht. Die ruimtes maakten je bewust dat je in een andere zone in het gebouw kwam, dat een ander doel heeft. Zo loop je bijvoorbeeld vanuit de entree van de lichte gang, via een duister tussendeel de kapel in.” Dit ritme ving Stef in een compositie die in zijn tentoonstelling Counterpoints te beluisteren is. Geheel toepasselijk in afgesloten kloostercellen, waar de bezoeker zich helemaal terug kan trekken.

Wat wil Stef de bezoeker meegeven? “Ik hoop dat de bezoeker anders naar de ruimte gaat kijken en zich bewust wordt van de ingenieuze architectuur van Doornburgh. Neem bijvoorbeeld de entree van de tentoonstelling je loopt als bezoeker direct tegen een pilaar van bijenwas aan. Die pilaar heb ik bewust zo geplaatst dat de bezoeker even moet stoppen en niet direct door kan lopen. Zo heb ik in de ruimte geïntervenieerd. Je bent geneigd om snel door te lopen, maar dat wordt nu verhinderd. Bovendien heb ik deze pilaar en ook de andere pilaren qua afstand precies volgens het principe van de Bossche school geplaatst, om zo aan die principes recht te doen.”

Een bezige bij
Stefs pilaar is goud en lijkt niet van bijenwas te zijn gemaakt, maar van marmer. De geur van de pilaar verraadt echter zijn materiaal, het ruikt naar kaarsen en bijenwas. De enorme inspanning die het kostte om de pilaar te maken is aan de buitenkant niet te zien. Hoewel prominent aanwezig, gaat de pilaar moeiteloos op in de al bestaande architectuur. Stef was al langer gefascineerd door de bij en het materiaal bijenwas, maar had van tevoren niet kunnen voorspellen hoeveel werk zijn plan was. “Ik ben twee maanden bezig geweest met deze vier pilaren. Hoewel het veel werk was, voelde het ook alsof het recht deed aan het arbeidsproces van de bij. De grootste klus was het zuiveren van de bijenwas, omdat ik alleen de vuile, zwarte was wou gebruiken zodat ik geen schade toe zou brengen aan het ecosysteem van de korf. De bijenwas was zwart, omdat er allemaal stof, viezigheid en dode bijtjes in zaten. Die was wordt door de bijen afgestoten, het is namelijk een schoon volkje en dat restmateriaal gebruikte ik.”

Voor deze tentoonstelling verbleef Stef drie maanden in Doornburgh en hij omschrijft zijn tijd als een ‘ontdekkingsreis’. “Ik zie mijzelf graag als een ontdekker of misschien wel als een soort dwaas. Iemand die niets weet van plekken of onderwerpen en die zichzelf hierin kan onderdompelen. Precies dat heb ik tijdens mijn tijd in Doornburgh gedaan, ik heb het klooster steeds beter leren kennen.”

Hij maakte bijna alle tentoonstellingsobjecten op locatie, zo gebruikte hij bijvoorbeeld een boom die werd gekapt in het park van Doornburgh. “Ik heb de boom zo geplaatst dat de bezoeker gedwongen wordt om een andere route te nemen en zich hierdoor bewust wordt van de ruimte.”

Die ruimte gebruikte Stef ook in het plaatsen van ouder werk, zoals voor zijn ‘Bamboo Phase’. Dit project ontwikkelde hij tijdens zijn residency in Japan, waarin instrumenten door de dag heen afwisselende patronen creëren in een 24-uurs ritme. Het is nooit langdurig stil, elk van de instrumenten produceren om de beurt een korte klank en gaan zo de hele dag door. Stef heeft de instrumenten anders geplaatst dan in Japan, de instrumenten staan horizontaal en verticaal  volgens de verhoudingen van de Bossche School in de kapittelzaal. Zo is het project aangepast aan de architectuur van Doornburg.

Ontdekker van het onbekende
De natuur neemt een prominente plek in Stefs tentoonstelling in. Hij gebruikt bijenwas, bomen en stenen in zijn kunst. Maar welke rol speelt natuur in zijn kunstpraktijk? “Voor mij is er niet direct een onderscheid tussen cultuur en natuur, ik zie beide als een inspiratiebron. Ik zet me wel af tegen het denken vanuit alleen maar het menselijke perspectief. De natuur biedt veel inspiratie en vaak een ander perspectief, dat boeit mij. Omdat ik mezelf als ontdekker zie, vind ik het leuk om natuur op te zoeken die ver van mij, als mens, af staat en dat proberen te begrijpen. Een zoogdier vind ik minder interessant, dan bijvoorbeeld een bij of een mossel, omdat ik mij daar moeilijker in kan verplaatsen. Het is weer dat onbekende wat me in de natuur aantrekt. Dat deed ik ook in mijn andere project ‘Music by Oceans’, waarbij ik oceanografische data verwerkte in mijn muziek. Ik ben nu bezig met een project op Terschelling, samen met de Waddenacademie, waarbij ik de hartslag en klepstand van de mossel vertaal naar klank.”

Het ‘mosselproject’ is een van de vele voorbeelden van Stefs manier om uit zijn eigen comfortzone te stappen. Hij zoekt vaak de grenzen op van zijn eigen kunstpraktijk. “Ik werk graag met andere disciplines samen. Je gaat hierdoor namelijk op een andere manier kijken naar je eigen discipline. Interdisciplinariteit zorgt ervoor dat je makkelijker buiten je eigen perspectief kijkt.”

Die interesse in interdisciplinariteit blijkt ook uit Stefs achtergrond. Hij is opgeleid als muzikant op het conservatorium, maar is ook steeds meer de beeldende kunst gaan opzoeken.  Daarover vertelt hij me: “Als ik onder musici ben, ben ik een kunstenaar, terwijl ik onder de kunstenaars de muzikant ben. Eigenlijk voel ik me snel een buitenstaander en ik weet niet of ik echt in één discipline thuis hoor. Ik vind het veel fijner om steeds de randen op te zoeken. Toen ik werd uitgenodigd voor een residency in Japan, was dat vooral vanwege mijn muzikale portfolio. Maar ik ging daar juist meer beeldende kunst maken en dat werd uiteindelijk ook heel erg gewaardeerd. Ook voor Doornburgh zou ik in eerste instantie alleen een muziekstuk maken, maar ik ben blij dat ik uiteindelijk een tentoonstelling heb gemaakt met auditief en visueel werk. Ik wil graag het juiste medium gebruiken voor elk individuele project, en niet gebonden zijn aan één ambacht.”

En is Stef blij dat zijn tentoonstelling Counterpoints nu af is? “Om eerlijk te zijn, ben ik nu vooral bezig met mijn andere projecten. Ik vind het fijn dat dit project afgerond is, want nu kan ik weer kijken naar volgende projecten. Voor mij staat het maken van projecten centraal, als het eenmaal klaar is, ben ik alweer bezig in mijn hoofd met het volgende project. Het is jammer dat door de coronamaatregelen het werk nog niet te zien is geweest voor publiek. Een kunstproject bestaat toch altijd uit de samenkomst van bezoeker, object en ruimte, en nu mist een element. Het voelt bijna alsof het werk er nu niet is. Gelukkig komen er af en toe curatoren langs, maar toch is het wel gek dat er geen bezoekers zijn met wie ik naar mijn werk kan kijken en van wie ik weer kan leren.”

Zoë Spaaij is kunsthistorica, filosofe en cultureel analist. Ze is vooral geïnteresseerd in menselijke verhalen achter de kunst.

Stef Veldhuis: Counterpoints, Buitenplaats Doornburgh, 2020.
Stef Veldhuis: Counterpoints, Buitenplaats Doornburgh, 2020.
Stef Veldhuis: Counterpoints, Buitenplaats Doornburgh, 2020.