Groep, gebouw, dorp, stad, wereld: De mens en zijn omgeving

Manus Groenen
Susanne Kriemann, ONE TIME ONE MILLION (2009). Courtesy Bouwfonds Kunstcollectie van Rabo Vastgoedgroep. Fotografie: Wilfried Lentz Rotterdam

‘De omgeving van de mens is de medemens.’ Jules Deelder weet in deze catchy dichtregel een belangrijk element van de menselijke habitat te benoemen. Het is dan ook niet voor niets dat deze regel op de ruit van de expositie Habita(n)t  in de Rabo Kunstzone gedrukt is. De leefomgeving van de mens bestaat echter uit meer dan sociale samenlevingsverbanden. We verhouden ons ook tot onze fysieke leefruimte: we bewegen ons door gebouwen, kleine dorpen, grote steden en zelfs door de hele wereld. De tentoonstelling kaart de breedte van deze thematiek aan en stelt vragen als: ‘Hoe willen we met elkaar samenleven?´ en ´hoe verhouden we ons tot onze omgeving?’

Deelders invulling van het begrip omgeving komt het meest helder naar voren in het werk van Koos Breukel (1962). In zijn fotoserie Bergeijk (2005) wordt de band tussen de inwoners van het gelijknamige dorp vastgelegd. Hij portretteert groepsverbanden als de carnavalsvereniging, de harmonie, de kerk en de scouting die de dorpsbewoners met elkaar verbinden tot een hechte gemeenschap.

Toch ligt de focus in de tentoonstelling meer op de ruimtelijke leefomgeving van de mens en in mindere mate op intermenselijke relaties. Een werk dat op een speelse manier laat zien hoe mensen met hun leefruimte omgaan is Zonder titel (2012) van Paulien Oltheten (1982). Volgens haar vaste werkwijze beweegt ze zich als een beschouwer met oog voor subtiel menselijk gedrag door de hele wereld. Groeperingen van foto’s die ze wereldwijd maakte laten bijvoorbeeld zien hoe mensen staan te wachten tot ze kunnen oversteken. Opvallend zijn hierbij de charmante eigenaardigheden die we hierbij schijnbaar delen: van het vastpakken van een paaltje tot een bijna strelende hand die rust tegen het stoplicht. Deze werkwijze levert een reeks komische en poëtische observaties op over hoe de mens zich (ongemerkt) gedraagt in zijn omgeving. 

Een werk dat minder goed in de expositie past is Play (2009) van Martine Stig (1972). In Play is de stad voornamelijk een decor. In New York maakte ze documentaire beelden die ze vervolgens monteerde als een speelfilm waarin ogenschijnlijk een verhaal aan de gang is, al blijft het narratief ongrijpbaar. Het is een spannend werk; visueel past het mooi in de tentoonstelling, maar inhoudelijk biedt het in deze context weinig nieuwe inzichten. 

Wat opvalt is dat veel van het werk ons architectuur laat zien, zowel van binnen als van buiten. In veel gevallen is er amper of zelfs geen mens in beeld. Een aantal van de kunstenaars heeft vooral interesse in de architectonische erfenis van de vorige eeuw en zij lijken zich vooral af te vragen hoe we verder moeten met dat wat er al is. In de serie Guide to Ruined buildings in the Netherlands XIX – XXI Century (2008) van Lara Almarcegui (1972) laat ze ons kijken naar ruïnes in heel Nederland. Voor haar zijn dit ruimtes die ontsnapt zijn aan een behoefte van de mens om alles vorm te geven en bieden zo nog potentie voor later. Ook David Maljkovic (1973) is een kunstenaar die in het verleden speurt naar mogelijkheden voor de toekomst. In Images with Their Own Shadow (2008) onderzoekt de Kroaat de artistieke en intellectuele erfenis van het modernisme in zijn thuisland. Maljkovic doet dat hier door jongeren te filmen, met geopende mond en klaar om te spreken. Toch zeggen ze niets terwijl ze staan voor het werk van avant-gardekunstenaars uit de jaren 50. Het werk gaat meer over het aanwakkeren van idealisme en onze relatie met het verleden dan dat het direct de thematiek van deze expositie aansnijdt en je kunt je afvragen of het werk hier wel op zijn plek is.  

Meschac Gaba’s (1961) werk Sweetness (2006) gaat explicieter over samenleven in een stedelijke omgeving. Hij construeerde een stad van 9 bij 5 meter die louter bestaat uit gebouwen van suiker. Het is letterlijk een wereldstad met iconische gebouwen uit de hele wereld, maar ook met de schaduwkanten van deze steden zoals sloppenwijken. Zowel de vorm als het materiaal zeggen veel over samenleven, globalisering en internationale relaties. Zo is suiker een internationaal geliefd product, maar ook verbonden met een geschiedenis van kolonialisatie en slavernij.  

De curatoren spreken in een begeleidende publicatie over engagement als het conceptuele uitgangspunt voor de tentoonstelling, maar in dit geval is er slechts sprake van engagement light. De omgeving van de mens wordt natuurlijk mede gevormd door sociale, economische en politieke processen en leent zich uitstekend voor een geëngageerde benadering. Op een voorzichtige manier worden dan ook thema’s zoals de veranderingen in het beroep van vissers, het roerige stadsleven en globalisering behandeld. Maar wanneer de curatoren het hebben over deze expositie in de Rabobank Kunstzone als ‘neutraal gebied’ om zaken als de economische crisis en het kapitalisme te kunnen bekijken, mogen ze wel wat bescheidener zijn. Naast mijn twijfels over de neutraliteit van de expositieruimte van een bank als neutraal gebied, is deze discussie slechts in zeer milde, veelal impliciete vorm in deze vrij veilige tentoonstelling verstopt. Los van deze ambitie is Habita(n)t een plezierige tentoonstelling met goed werk en laat op een brede en gevarieerde wijze zien hoe de mens omgaat met zijn sociale en ruimtelijke omgeving met oog voor het verleden en de toekomst.

David Maljkovic, IMAGES WITH THEIR OWN SHADOW (2008). Courtesy Rabo Kunstcollectie. Fotografie: Gert Jan van Rooij
Paulien Oltheten, ZONDER TITEL (2002). Courtesy Bouwfonds Kunstcollectie van Rabo Vastgoedgroep. Fotografie: Paulien Oltheten
Meschac Gaba, SWEETNESS (2006). Courtesy collectie Meschac Gaba. Fotografie: Gert Jan van Rooij