Dichter onderweg

Rino Feys

Sinds 1980 wordt in Watou, een klein Vlaams dorpje in de Westhoek, een kunst- en poëziefestival georganiseerd waar letterlijke en figuurlijke poëzie elkaar in de armen vallen. Mobiliteit, onder het motto ‘Dat de verte nabijer dan ooit was’, een versregel van Gerrit Kouwenaar uit de bundel Totaal Witte Kamer, vormt het thema van deze editie. Dat de wereld in een steeds sneller draaiende, onstuitbare spiraal digitaal bedwongen wordt, en alles binnenshuis als op straat via geavanceerde techniek beschikbaar is, zegt veel over deze moderne tijd waarin de mensheid zichzelf voorbij holt en aan een soort epidemische gekte ten prooi gevallen lijkt. In Watou wordt de kunstenaar opgelegd om stil te staan, terug te kijken, of te proberen om vooruit te zien.

Voor het aanbod van beeldende kunst werd opnieuw een beroep gedaan op curator Giacinto Di Pietrantonio, directeur van de Galleria d’Arte Moderne e Contemporaneo van Bergamo. Di Pietrantonio is geen onbekende in Watou: hij cureerde al eerder edities van de Poëziezomer. Het werk van een dertigtal kunstenaars werd zorgvuldig gecombineerd met de poëzie van even zoveel dichters. De gedichten werden voor de gelegenheid op spiegels afgedrukt, waardoor men de verte tussen regels letterlijk dichterbij lijkt te brengen. Naast schrijversmonumenten als Gerrit Komrij, Leonard Nolens, Gerrit Kouwenaar, Rutger Kopland, en gevestigde waarden als Peter Holvoet-Hanssen, Luuk Gruwez, Peter Theunynck en Peter Verhelst, heeft Watou ook oog voor aankomend talent, waarbij onder meer Ruth Lasters, Sylvie Marie en Ester Naomi Perquin. Zoals op de Olympische Spelen lijkt ook hier sprake van een vrouwelijke inhaalslag.

Verspreid over zes locaties gaan woord en beeld met elkaar in confrontatie. Op het dorpsplein in de Kubus weerklinkt de gedempte stem van Hugo Claus. Een mooie start voor een wandeling door het dorp, langs boerderijen, tussen maïs en korenvelden, onbewerkt akkerland, uitgestrekte weides met koeien en paarden.

Steeds (V)

Wat ik al niet in ons ontdek
(ontdek het al niet) het is te gek,
die gekte van hemellichamen die verbranden
of ons (als de aarde)
in hun ijs en donkerte verbannen.
En toch is het het pure licht,
pestlicht, noodlicht, dwanglicht
dat de dorst naar het licht lest,
dat de verwarring in de andere
en van de andere blust
als die zich naar de sterren strekt
en geblust in jouw andere armen sterft
in de duur van een tijd net zo lang
als wij na het tij, in de tijd van de sterren en de stenen.

In Grensland zorgt Silent Landscape van Anne Wenzel voor een eerste moment van visuele beklemming: een reusachtige maquette van een donker, verstard landschap, weerspiegeld in zwart water als een sombere, lugubere voorspelling. Een ander werk dat indruk maakt, is Zidane: a 21st Century Portrait, een anderhalf uur durende film van Douglas Gordon en Philippe Parreno waarin Real Madrid speelt tegen Villarreal CF, en waarin met zeventien camera’s uitsluitend op de stervoetballer Zidane wordt ingezoomd. De dreiging die van de voetballer afstraalt, heeft veel gemeen met de concentratie van een roofdier; vooral de mimiek van Zidane fascineert de hele film lang. Dat de profvoetballer de bal slechts sporadisch voor de voeten krijgt maar hem toch geen ogenblik uit het oog verliest, werkt ontzagwekkend. Een beklijvende film die door de Schotse band Mogwai van een doeltreffende soundtrack werd voorzien.

Iets verder hangt een sublieme foto van Patrick De Spiegelaere waarop een man over tramrails springt, en zo los van zijn schaduw lijkt te komen. Daarnaast dicht de Poolse dichteres Wislawa Szymborska, alsof het speciaal voor deze foto werd geschreven:

Beweging

Jij huilt hier, daar wordt gedanst.
En ze dansen in jouw traan.
Zij vieren feest, hebben plezier,
zij begrijpen er niets van.
Haast spiegelglinsteringen,
haast kaarsenflakkeringen.
Bijna trappen, galerijen.
Als een manchet, een geste.
Dat leeghoofd waterstof met zuurstof.
Die rakkers chloor en natrium.
Dat fatje stikstof – in reidans
onder de koepel, vallend,
vliegend, wervelend, steeds weer.
Jij huilt, zij horen niets liever.
Eine kleine Nachtmusik, hun bal.
Wie ben je, mooi maskermeisje?

In de kerk valt sterk videowerk te bekijken van Markus Muntean en Adi Rosenblum, en Andrea Fraser en Annelies Strba. Dit is een dankbare locatie waar de kleine, poppenkastachtige hokjes waarin de video’s getoond worden in schril contrast staan met de hoge gewelven en de zee aan ruimte van het gebedshuis.

Een van de meest intense momenten ondergaat de bezoeker van Watou in het rusthuis ‘Eeuwige Lente’, dat sinds het voorjaar door zijn bewoners verlaten werd. In een lange, lege kloosterachtige gang weerklinkt ‘Men Moet’ van Gerrit Kouwenaar; acteur Dirk Roofthooft raakt in zijn bezielde voordracht de kern van de zaak.

Men Moet

Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis
nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen

men moet nog boodschappen doen voor het donker
de weg vraagt, zwarte kaarsen voor in de kelder

men moet de zonen nog moed inspreken, de dochters
een harnas aanmeten, ijswater koken leren

men moet de fotograaf nog de bloedplas wijzen
zijn huis ontwennen, zijn inktlint vernieuwen

men moet nog een kuil graven voor een vlinder
het ogenblik ruilen voor zijn vaders horloge –

Een hoogtepunt vormt de combinatie van Paola Pivi’s Untitled (Airplane) met Jonathan Horowitz’s The Body Song in de Douviehoeve. Van Pivi zien we een kwetsbare, op zijn rug rustende straaljager die de toeschouwer met een onbehaaglijk gevoel opzadelt; het lijkt erop dat de piloot nog in het toestel zit. De bevreemdende, niet thuis te brengen muziek die op de achtergrond klinkt en het geheel een extra, dramatische dimensie verleent, blijkt echter te horen bij de video-installatie van Jonathan Horowitz, die graag rommelt met het effect van televisiebeelden op het collectieve bewustzijn. Hij monteerde The Earth Song van Michael Jackson met bijhorende clip achterstevoren, en noemde het resultaat The Body Song. Hierdoor ondergaat het nummer een radicale verandering; wordt het paradijs, waarin de zelfverklaarde god Jackson mirakels verricht, een hel waarin een mens machteloos toeziet hoe de wereld vergaat.

In het Blauwhuys, ten slotte, wordt het Democrazy Game (Salle De Jeux) van Meschac Gaba gespeeld; vlagsymbolen gevat in tafels met schuifblokken die herschikt kunnen worden, altijd handig in deze woelige tijden. Hiraki Sawa wijst er met speelgoedvliegtuigen op hoe de absurde moderne tijd haast onmerkbaar in onze huiskamer binnengedrongen is en Panamarenko ontlokt ons de gebruikelijke glimlach met zijn Batopillo en K2 – The 7000 Meter – High – Flying Jungle and Mountain Machine. Maar het is vooral Joost Conijn die hier intrigeert met zijn Wooden Car, een zelfgebouwde houten wagen die aangedreven wordt door een houtkachel. Hiermee ondernam de Nederlander een reis door Europa om uiteindelijk in Tsjernobyl te belanden. Daar komt hij terecht in een woest, nog steeds niet van de twintig jaar geleden gebeurde kernramp bekomen landschap, waarin de -vreemd genoeg- futuristisch aandoende houten tank wonderwel tot zijn recht komt. De mensen leven er in erbarmelijke omstandigheden, maar overal sorteert de Wooden Car hetzelfde effect: hij tovert bij passanten een glimlach op het gezicht.

Deze editie werd de eerste die het zonder de aanwezigheid van Hugo Claus moest stellen. De in maart overleden schrijver – wiens beeltenis vereeuwigd door Roger Raveel sinds jaar en dag op het marktje blijft rondhangen – was een vaak geziene gast op het kunstenfestival. Gwy Mandelinck, die instaat voor de programmering van het poëziegedeelte, heeft de herinnering aan een van de grootste Belgische schrijvers levend weten te houden door hem op de verschillende locaties via geluidsopnames aan het woord te laten, waar mogelijk vergezeld door de bijhorende filmbeelden. Het werkt troostend om de zoete ironie in zijn stem nog eens te horen, die ode aan het leven, dat spotten met de dood. De fijnbesnaarde, immer hoffelijke, tedere anarchist met de pretlichtjes in de blauwe, onpeilbare ogen. Stuk voor stuk aangrijpende fragmenten uit een overweldigend oeuvre, bijeen gesprokkeld uit het archief van de Poëziezomers. De alomtegenwoordigheid van de dode dichter zorgt voor een serene, mistroostige sfeer die als een nevel over het gebeuren hangt. Bij geen enkele andere dichter kom je op deze editie van het poëziefestival zo dicht. Ten afscheid nog eens Het Dier uit zijn Oostakkerse gedichten, meer dan een halve eeuw oud.

Het Dier

Het beest in de weide (van de vlammen gescheiden)
Ziet hoe op poten de dag aanbreekt
Hoe met gebarende zon haar zevenstaart omslaat

En (in bladgoud, lichtogig en bevend)
Het verlangt niet meer.
’s Nachts begeeft het zacht en dringt weer in het

Woud waar de koude jager roept.
Zo veilig, zo tam gaat geen mens
De wereld binnen.

POËZIEZOMER WATOU – DAT DE VERTE NABIJER DAN OOIT WAS
t/m 7 september 2008

Watou (BE), diverse locaties
www.poeziezomerswatou.be