Goud zoeken

Ronald Glasbergen

Het Nederlandse kunstklimaat moge in het buitenland een niet al te goede naam hebben getuige kwalificaties als `staats-‘, `subsidie-‘ en `pakhuis-‘ kunst, maar -gebaseerd op eigen observatie- komen wel steeds meer jonge kunstenaars uit het buitenland hier werken. Kunst & Complex organiseert vanaf dit jaar exposities met een aantal van haar binnen en buitenlandse gasten. Twee daarvan werkend en exposerend bij K & C zijn Michael Fischer uit Schotland en Arkadiusz Tomalka uit Polen. De eerste tekenaar en beeldhouwer, de laatste schilder en dichter.

Tomalka schildert woorden, woordcombinaties en nieuwe woordvormen op doek. De letters vaak verzelfstandigd, vlakken om uitgespaarde letters heen geschilderd. Het woord soms monochroom, meestal veelkleurig, vaker doorgesneden, afgebroken en verbasterd. Het beeld als de lettercollage op de klassieke dreigbrief. Toen Tomalka nog niet zo lang uit Düsseldorf weg was gebruikte hij Duitse woorden. Förg, van Gunther, de schilder. Later Engels en Nederlands: United Colors of Beton. Pool van geboorte, duikt er de laatste tijd meer en meer van zijn moedertaal op.

Er bestaat een filmpje van Lüpertz in de Dumont reeks. In zijn toenmalige atelier in een voormalig tankstation werkte hij aan vijf of zes doeken tegelijk. Wat vooral indruk maakte waren de grote emmers kant- en klare verf waar hij uit schilderde. Een doek van vier vierkante meter veranderde in enkele minuten geheel van kleur. De beste schilderijen van Lüpertz ademen in hun gestolde snelheid urgentie uit. Het beeld, zo vluchtig, slechts even aanwezig als ‘voorbeeld, móet schilderij worden.

Bij Arkadius Tomalka gaat het niet om het voorbeeld maar om de voortekst, de techniek heeft veel met die van Lupertz gemeen. Mooi, duurzaam en net geboren is de versmelting van woorden met de schildertechniek.

Bij Michael Fischer lijkt op het eerste gezicht alles bekender. Vormen zoals vaker gezien in de kunst maar met, ook letterlijk, een vreemde knik in de vorm, de oppervlakken met weer een eigen verhaal. En dan de maat.`Why so big?’ vraagt Fischer zich ongevraagd af, `I will never sell it, it will never fit in a normal room. But then when I come back out of town into my studio it seems the right thing’. Het oppervlak van beelden waaraan hij nu nog werkt gegroefd. De groeven beschrijft hij als informatiedragers, gecodeerd om gezien, nooit gelezen, te worden. Geheel los van die beelden zijn er zijn ijle frames met daarin draden gespannen, hij beschrijft ze als data bases. Hij vergelijkt ze met de groeven van een grammofoonplaat die dragers van het meest uiteenlopend geluidsmateriaal kunnen zijn. Alleen een plaat heeft zijn afspeelapparaat. Voor beelden van Fischer is de kijker, de waar-nemer zelf het apparaat dat de informatie om moet zetten. Ik lees: a rose is a rose is a rose is a rose en merk op dat rozen staan nog steeds niet op de beurs genoteerd staan, goud wel.

Arkadiusz Tomalka exposeerde in juni bij Kunst & Complex. Werk van Michael Fischer kunt u binnenkort zelf zien bij Kunst & Complex, zaterdag 26 en zondag 27 september 1998 op de Keileweg 26, Rotterdam, naast de tippelzone. Laat u er niet door afschrikken, goud zoeken gaat wel vaker door de modder.

De New Yorkers zijn goed in afkorten. De ‘Two Guggs’ staat voor de twee Guggenheim Musea, Uptown en Downtown. In het Guggenheim Downtown o.a. de geselecteeerde candidaten voor de ‘Hugo Boss Prize 1998′ een jaarlijkse prijs van $ 50.000,- uitgeloofd door Hugo Boss van de Boss modeketen.

De deelnemende kunstenaars zijn Douglas Gordon (Schotland), Huang Tung Ping (China), William Kentridge (Zuid Afrika), Lee Bul (Korea), Pipilotti Rist (Zwitserland), Lorna Simpson (USA). Douglas Gordon won de prijs met zijn 2 grote projectieschermen waarop asynchroon hetzelfde oude filmfragment van twee ‘psychiaters’ die een ‘hysterische’ vrouw ‘therapeutisch’ overmeesteren en haar min of meer op bed kwakken repeterend vertoond wordt. De installatie van Huang Yung Ping vond ik interessanter. Een enorm spinnenweb van roodkoperen buis en dikke koperen kabels waaraan op allerlei plaatsen een soort korven hangen met in ieder ervan een grote levende ta-rantula. William Kentridge, die mijn favoriet geweest zou zijn, vertoont één van zijn bekende fascinerende ‘tekenfilms’ over geweld en apartheid in zijn land. Pipilotti Rist brengt onder andere een op verschillende wanden zeer groot geprojecteerde Muziek Video genaamd ‘Sip My Ocean’ met onderwater opnamen in kleur die er prachtig en suikerzoet uitzien. Androgyne beelden van Lee Bul en een Film Noir vasn Lorna Simpson completeren de tentoonstelling in de bovenzalen. In de benedenzalen een aantal bekende video installaties van Fabrizio Plessi.

In het Guggenheim Uptown, 5th Ave. bij 89th St. is de geruchtmakende tentoonstelling ‘The Art of Motor-cycling’. Een expositie van 113 motoren waarvan de oudste stamt uit 1868. Het is een Franse vélocipède met een stoommotor onder het zadel en tussen je benen in het frame. Een plaats die vanwege de hitte niet geheel on-gevaarlijk lijkt. Met wat jeugdsentiment herkende ik merken als Ariël, (waarvan we vroeger zeiden dat het de afkorting was van ‘Alles Rammelt In Eens Los’) Norton, Triumph en natuurlijk de Harley Davidson die in alle soorten en maten aanwezig is waaronder het beroemde model uit de film Easy Rider en het ‘Military Model’ uit 1944 inclusief lederen houder met geweer naast het voorwiel. Daar keken we als kind, na de oorlog, toch wel met veel ontzag naar. Er is ook een Solex. Het enige gemotoriseerde voertuig op twee wielen dat ik ooit bezeten heb. Verder veel uitbundige Italiaanse ontwerpen zoals de Moto Guzzi en recente veelkleurige Japanse motoren die ik zelden mooi vind. Stijlvolle meestal zwarte ontwerpen uit Groot Brittanië, degelijke Duitse BMW’s en een prachtige Bauhaus ontwerp uit 1923, eveneens een BMW, met een zwart chassis en witte belijning en natuurlijk de Aprilia Moto van Philippe Starck. Ook een Tsjechoslovaakse Böhmerland uit 1925 viel mij op met zijn houten zijspan en een capaciteit voor 7(!) personen op motor en in zijspan samen. Volgens een artikel in de New York Times is het gemiddelde bezoekersaantal gestegen met 45%. Op de weekeinden 5000 per dag. Men verwacht voor de hele periode 500.000 bezoekers. Als dat klopt zal het museum op 20 september, als de tentoonstelling afgelopen is, $ 1.000.000 verdiend hebben aan toegangskaarten en detailverkoop van artikelen in de museumwinkel en natuurlijk aan de prachtige catalogus. De paperback kost $45 en de hardcover $85. Het bekende ronde interieur van het museum is door architect Frank O. Gehry omgetoverd in een immense showroom. Hij liet spiegelende roestvrijstalen platen aanbrengen tegen de buitenkant van de balustrades. Ook hier de discussie of dit nu kunst is en of een tentoonstelling als deze in ‘het Guggenheim’ hoort. De meningen zijn uiteraard verdeeld. Het is een curieuse, mooi ingerichte tententoonstelling die het uitstekend zou doen in de Kunsthal en als je hier toch bent ga je er natuurlijk naar toe maar ik zou er niet voor naar N.Y. gaan. Waarvoor wel? Een paar voorbeelden: Pierre Bonnard 80! schilderijen in het MOMA (alleen al een reis naar N.Y. waard), Rodchenko en Tony Smith eveneens in het MOMA. Chaim Soutine in het Jewish Museum, prachtig. Deep Storage met 40 kunstenaars waaronder vele grote namen zoals gordon Matta Clark en Boltanski in het mooi verbouwde PS1.

Een nieuw initiatief

Antoine Achten, Karmin Kartowikromo

Nederland kent een groot aanbod van beeldende kunst. Er zijn vele musea, vele galeries en andere presentatieruimtes met een ongelooflijke verscheidenheid aan tentoonstellingen en presentaties. Voor de liefhebber van beeldende kunst en vormgeving is het aanbod moeilijk bij te houden, laat staan dat hij/zij tijd heeft er een persoonlijke keuze uit te maken. Welke tentoonstelling wel of niet met een bezoek wordt vereerd lijkt steeds meer te maken te hebben met factoren als tijd en toeval dan met een inhoudelijke keuze voor een kunstenaar of een presentatie.

Dit is de liefhebber ook niet kwalijk te nemen. Want de ruimte in de Nederlandse bladen voor recensies laat te wensen over. De plek die de (landelijke) dagbladen voor kunstbeschouwingen vrijmaken is gering. Zo de bestaande kunsttijdschriften al ruimte besteden aan tentoonstellingen, gaat het meestal om presentaties die voor het publiek niet meer te zien zijn. Ook in deze bladen gaat het om een zeer beperkt aantal exposities per jaar.

Omdat er onder de Nederlandse tl-buizen en spots veel meer te zien is dan de bladen ons willen doen geloven was dit voor ons een aanleiding om een nieuw blad te beginnen; graag presenteren wij u het eerste nummer van Tubelight. Onder het motto van de welbekende tl-buis (of tubelight) ligt het in onze bedoeling om, vooralsnog tweemaandelijks, een editie uit te brengen dat grotendeels gevuld is met tentoonstellingsbesprekingen. Tubelight wil een (kritische) achtergrond bieden bij tentoonstellingen en mensen een aanleiding bieden om exposities te bezoeken (of niet!). Tubelight wordt gevuld met korte, krachtige en leesbaar geschreven recensies. De onderwerpen worden door de auteurs zelf gekozen. Met niet alleen aandacht voor presentaties in gevestigde instituten maar ook voor kleinschalige exposities in bijvoorbeeld galeries, kunstenaarsinitiatieven of op alternatieve locaties (de openbare ruimte of het Internet).

Dit eerste nummer van Tubelight bevat 24 pagina’s. Het is echter onze wens om te groeien naar een volumineuze uitgave. Tubelight is nu nog jong, onvolwassen. Veel kan anders en beter. Graag zien wij dan ook de reacties en opmerkingen van lezers tegemoet. Wij hopen op uw steun om te groeien, maar misschien toch ook om een beetje onvolwassen te mogen blijven.