Van onderen

Martijn Verhoeven

Hoe gedragen mensen zich en waarom gedragen mensen zich zo? Dat zijn vragen die in het werk van Liza May Post centraal staan. Post bestudeert houdingen, bewegingen en handelingen van mensen en balt die observaties vervolgens samen in vaak uiterst gestileerde fotowerken en films. Door het absurdisme van de (zich vaak herhalende) handelingen of situaties krijgt haar werk regelmatig een licht-komisch effect. In de korte film ‘Trying' bijvoorbeeld probeert een jonge vrouw in een elegante grijze jurk tevergeefs een olifant te bestijgen. Hoeveel moeite ze ook doet het rimpelige gevaarte te bedwingen, het dier slaat er geen enkele acht op en blijft onverstoorbaar voor zich uit kauwen. Een treurig en tegelijker-tijd komisch beeld dat zich snel in je geheugen nestelt.

Ook de nieuwe film ‘Under' (2000), die Post nu in Bureau Amsterdam toont, heeft een absurdistische ondertoon. Wie de korte film als een verhaal wil bekijken komt bedrogen uit, daarvoor zijn de gebeurtenissen te minimaal. Een laag plafond, afgebladderde donkere muren, een hooibaal en zand op de vloer vormen het kale decor waartegen vijf figuren in kamerjas-achtige outfits hun tijd doden. Ze wekken niet de indruk alsof ze elkaar hebben uitgekozen, reageren nauwelijks op elkaar en lijken zo weggelopen uit Samuel Beckett's toneelstuk ‘Waiting for Godot'. Vier van de vijf houden zich stil. De enige die zich beweegt is een lange gestalte, gekleed in een soort trappelzak.

Hij strompelt langzaam door de ruimte, is bang zijn hoofd te stoten en poogt tevergeefs toenadering te zoeken tot de anderen. Wat onze ogen zien is iets anders dan wat onze oren horen: de geluiden van heen en weer lopende voeten komen duidelijk van boven de kelder, waar andere mensen leven. Goedbeschouwd gebeurt er maar heel weinig in de film van Post, maar het tafereel biedt de kijker talloze aanknopingspunten voor vragen en interpretaties. Zitten de mensen misschien gevangen in de kelder? Waarom zien de schoenen van een van de figuren er zo verdacht fonkelnieuw uit? En van wie zijn de voetstappen een verdieping hoger die we niet zien maar alleen horen? Vreemd genoeg is dat ook meteen het bezwaar tegen dit werk. Post maakt aansprekende, zorgvuldig gecomponeerde beelden.

Ze lokt de toeschouwer met gemak haar wereld binnen. Maar eenmaal binnen weet die niet goed wat te doen met al die aanknopingspunten. De bitterzoete humor, die een eerder werk als ‘Trying' zo geslaagd maakte, ontbreekt deze keer. Wat overblijft is vooral een donkere, onbestemde ondertoon. De raadsel-achtigheid zelf is het onderwerp geworden. En zoveel raadselachtig-heid is niet in staat om te blijven boeien.

LIZA MAY POST, UNDER, t/m 9 april

Stedelijk Museum Bureau Amsterdam, Rozenstraat 59, Amsterdam, di t/m zo 11-17 uur

Sympathiek Labyrint

Max Willems

Het klinkt altijd een beetje streng ‘Centraal Museum'. Wie het middenin het hart van Utrecht verwacht komt bedrogen uit. Want het is een fikse wandeling vanaf het gelijknamige station. Waar het middeleeuwse stratenpatroon van de stad ophoudt, daar ligt het. Aan een te klein pleintje, waar auto's het beeld verstoren en waar zich af en toe een stadsbus doorheen wringt. De ingang is sinds de verbouwing een beetje vreemd weggestopt tussen museum en Nicolaaskerk. In een tegen de kerk aangeplakt gebouwtje is een peuterspeelzaal gevestigd. Dicht op deze zondagmiddag, maar een heleboel beren en andere knuffelbeesten kijken vanachter de ramen vrolijk naar de voorbij-trekkende museumbezoekers.

De deuren van het nieuwe ingangsgebouw zwaaien joviaal en automatisch open; een gangetje en dan ben je binnen. In de hal zijn drie kleine balies. Achter een ervan staan drie museummedewerkers, herkenbaar aan hun blue-denim-jacks met logo en de theatrale Centraal Museum sjerp omgegord. De drie staan er louter publieksvriendelijk te wezen, want voor een kaartje moet men naar een ander mini-balietje. Daar slaat een ander spijkerjack de museumjaarkaart aan op de kassa. De jas kan op twee manieren weggeborgen: in prachtig vormgegeven kluisjes, die verstopt zitten achter een wand aan de rechterzijde van de hal, of bij een bevrouwde garderobe in de kelder. Beide voorzieningen zitten goed verstopt. Maar het personeel wijst resoluut op de verschillende moge-lijkheden. Het wordt een kluisje. De ingeworpen gulden keert terug bij heropening. Het zijn rare smalle hokjes, die kluisjes. Een gezellige tas past er niet in. Maar mooi zijn ze wel. En het zijn er veel. Genoeg, in elk geval, voor deze zondagmid- Sympathiek Labyrint door Max Willems dag als er toch wel een paar honderd mensen door het museum wandelen.

En dan begint het grote zoeken. Want, mijn god, wat een doolhof! Een bij de ingang uitgereikte plattegrond is ingewikkelder dan die van de Parijse metro. Qua spatiëring is hier niks Centraal in deze aaneengeregen verzameling gangen, zalen, trappen, wentel-trappen, trapjes, liften, liftjes, onderdoorgangen, kelders, zolders, stallen en ‘de overkant'. Maar wie zich er aan overgeeft kan er uren genieten. Er hangt en staat veel in dit museale labyrint. Te veel voor een korte eerste indruk bijna.

Maar, nogmaals, wie er niet van in paniek raakt komt veel moois tegen. De toiletten bijvoorbeeld. De beroemdste plees van Nederland moeten het zijn, die gifgroene potten van Joep van Lieshout. Een plas doen in een kustwerk geeft een speciale sensatie. Mijn gele straal vloekt alleen een beetje bij de felgele binnenkant van de pot. Ze zijn op verschillende plekken te vinden die wc's. Ook in de kelder vlak naast de bewaakte garderobe. Het meisje erachter staat vol vuur te liegen tegen een bezoeker: "Waar is het Rietveldhuis?" vraagt de man. "Hier tegenover" meldt het besjerpte deerntje monter. "Echt?" vraagt de man indringend. "Nou ik dacht het wel hoor" is het antwoord waarna de man in het labyrint verdwijnt om zelf op onderzoek uit te gaan. Even later kom ik op zaal een suppoost tegen die trots de sjerp van ‘Sjarel Ex, directeur' draagt, maar hem absoluut niet is. Kortom, men moet niet alles zo maar geloven in dit museum!

Maar dan knaagt er iets. De maag. Op naar het restaurant dus. Bij binnenkomst ruikt het er een beetje naar het Utrechtse Schip dat in de kelder ligt te stinken. Maar als de zware glazen deur, zoals alle deuren in dit museum, met een doffe klap achter de hongerige kunst-minnaar dicht dendert, is dat leed geleden. Twee rijen tafels met wel honderd stoelen in contrasterend paars, zwart en roodbruin, gemaakt door Richard Hutten. De moderne refter. Het is er niet vol; wel lawaaierig. De akoestiek is hier weinig subtiel, maar geeft daardoor dat stoere grand café effect. Aan de kopse zijde van de ruimte: het buffet. Twee mannen staan er achter en maken een boel lawaai.

Droog design tekende voor het mooie servies, de glazen en de dienbladen die er in grote aantallen voorhanden zijn. De eetbare waar bestaat uit een breed assortiment dranken, taarten (truffeltaart, carrotcake, cheesecake, appeltaart) en geheimzinnige witte zakken waar lekker belegde boterhammen in blijken te zitten (belegd met zalm, boerenham of kaas). Prijzen zijn er niet te vinden. Maar dat past eigenlijk ook niet in zo'n refter. Pas bij de kassa liggen prijs-lijsten, maar dan is er al geen weg terug meer. Het beetje wiebelige dienblad bevat inmiddels Coca-cola, warme chocolademelk alsmede een boterham met kaas en eentje met ham, waarvoor fl. 16,= moet worden neergeteld. Daar moet de uitbater goed van rond kunnen komen. Maar eerlijk is eerlijk: het smaakt allemaal erg lekker. Vers, smake-lijk, en -in dit geval- nog gezond ook! En waar op die WC geplast werd in, wordt hier gedronken uit en gegeten van een kunstwerk. Dezelfde sensatie maar dan omgekeerd, als het ware.

Overigens wie een bord of glas mee naar huis wil nemen kan dat. In de museumwinkel zijn ze te koop. De HEMA is goedkoper, maar fl. 39,90 (bord) en fl. 24,90 (glas) moet te doen zijn voor een werkelijk hebberige bezoeker die geroerd wordt door de finesse van de ontwerpjes. Persoonlijk zou ik liever de zakcentjes uitgeven aan die prachtige collectiecatalogi (vormgeving Tessa van der Waals) van het museum want die vormen zondermeer het mooiste dat op dit gebied in Nederland gemaakt is de afgelopen jaren. Kortom, het Centraal Doolhof in Utrecht biedt de bezoeker meer dan alleen de collectie. Hier is, misschien wel voor het eerst in Nederland, serieus -maar ook met humor- nagedacht over een museaal totaalconcept om het maar eens modern te zeggen. Dolen, kijken, zoeken, eten en plassen zijn daardoor een feest geworden. Maar wie echt een museale totaalervaring wenst moet in de annex van het museum aan ‘de overkant' terecht in de zwaar gecapitonneerde ‘gebruiksruimte voor andere behoeftes' zoals het museum het uitdrukt. Daar kan de deur op slot en mag je van de directeur van het museum helemaal jezelf zijn. Op het kleine betonnen podium zou je er zelfs, mits met z'n tweeën, snel, aan je nageslacht kunnen werken.

Publieksvriendelijk is in Utrecht dus grenzeloos! Alleen sneu dat de informatiebalie van de ‘depot-service', de leestafel en de CD-Rom terminals verbannen zijn naar de zolderetage. Het ziet er daar wat zielloos uit allemaal en da's zoals gezegd jammer. Al was het alleen maar omdat Tubelight er op de leestafel ligt. Rug aan rug met Art in America. Heus waar; zelf gezien!

Aantrekkelijkheid gebouw ***
Onthaal, ontvangst, kassa *****
Garderobe ****
Houding personeel ****
Informatiemateriaal ***
Bijschriften *
Zaalteksten ***
Restaurant *****
Boekwinkel *
Toiletten *****
Onderhoud algemeen *****
Bereikbaarheid ***

Centraal Museum, Nicolaaskerkhof 10, Utrecht

tentoonstelling: Theo van Doesburg, werken van 1912-1922, t/m 18 juni (gelijktijdig te zien: werk van 1922-1931 in het Kroller-Muller Museum)

Het schilderij als filter. Het zijn spieramen met vliesdunne of breedbanige schermen van gevlochten linnen, die als ondergrond dienen voor conceptuele, transparante architectonische ruimten. Dit zijn de geesteskabinetten van tekenaar en schilder Henri Jacobs (1957, Zandoerle). Henri Jacobs maakt tekeningen en schilderijen van transparante architectonische ruimten. Je ziet uit rasterpatronen samengestelde kabinetten, geperforeerde wanden, betegelde vloeren, openstaande vensters en deuren. Het schilderij als illusoir venster op de wereld is verruild voor een reflectief, meer in zichzelf gekeerd beeld van het schilderij, dat een autonoom scherm geworden is.

In 1996 verraste Jacobs het publiek met zijn installatie in één van de wolkabinetten van De Pont tijdens de tentoonstelling De Muze als Motor. Te zien was een monumentale vertaling van zijn geschilderde en getekende kabinetten en kamers, je waande je als het ware in één van zijn gelaagde rasterkabinetten, zoals Salle Perforée. De voor de wanden en in de deuropening geplaatste monochrome panelen met alle een in lijnperspectief gevlochten structuur, werkten als een geheimzinnige voile. Wie de ruimte wilde betreden, kwam door de achterkant van het schilderij, een gevlochten deur van onbeschilderd canvas, naar binnen. Diezelfde deur zorgde binnen in het kabinet voor een lumineus gefilterd licht.

Het schilderij is bij Jacobs een semi-permeabel doek dat varieert van een vliesdun web, zoals in Vehicle (1993) of in Le Sommeil (1995), tot de grofmazige vlechtwerken van brede repen linnen zoals in zijn nieuwe werken, die hij onlangs onder de titel Zeven, filters en trechters liet zien bij Galerie Paul Andriesse in Amsterdam. De werken vielen op door hun abstractie en eenvoud. Nog meer dan voorheen is de blik van de schilder gericht op wat er zich onder de verfhuid en achter het canvas bevindt. De beelden zijn abstracter en gedetaileerder, het lijken vergrote close-ups van elementen uit eerdere kabinetten. Alles wat voorheen het beeld bepaald heeft maar nu, zo lijkt het, afleidt: figuratie, objecten, tekst en woorden, heeft hij weggelaten en verruild voor het abstracte beeld van in elkaar gevlochten repen canvas, de daarop aangebrachte verf en de achter deze filter van verfhuid en canvas liggende ruimte.

De finesse van de verfhuid, die soms de uitstraling heeft van een glad polyester vlies, wedijvert met de grove structuur van canvas en houten spieramen. Door de mazen van het gevlochten schilderdoek zie je de anders verborgen realiteit van spielatten en de ruimte tussen schilderij en wand. Dit gelaagde beeld ondervraagt op elk niveau de realiteit van: beeld en beeltenis, van ruimte en vlak en van verf, doek en spieraam. Elk werk geeft nieuwe inzichten, levert nieuwe antwoorden op en geeft weer aanleiding voor verdere ondervraging. Het schilderij als zeef, filter of trechter. In Zeven, filters en trechters ontleed Henri Jacobs het schilderij tot zijn essentie: een absorberend doek in de vorm van een in lijnperspectief gevlochten filter dat als een trechter de blik van de kijker concentreert op het onderhuidse.

ZEVEN, FILTERS EN TRECHTERS was tot en met 4 maart te zien bij Galerie Paul Andriesse, in Amsterdam 

Theatre of Manners

Martijn Verhoeven

Tina Barney, die momenteel exposeert in het Nederlands Foto Instituut, fotografeert het huiselijke leven van de Amerikaanse upper class. Bovenal maakt ze een psychologisch portret van die sociale omgeving. Juist doordat Barney zelf uit zo'n nest afkomstig is, lukt het haar door te dringen tot de kleinste gaatjes van dat milieu. En hoewel ze een groot formaat camera gebruikt die het maken van snapshots niet vergemakkelijkt, lijken veel personen op de foto's zich van haar aanwezigheid niet al te veel te hebben aangetrokken.

Op de foto's van Barney gebeuren maar weinig spectaculaire zaken. Vrouwen tutten zich in de badkamer op, jonge echtparen vieren een feestje, kinderen zitten gezamenlijk aan de ontbijttafel. Bij nadere beschouwing beweegt Barney's werk zich eigenlijk tussen twee genres: de spontane familiefoto enerzijds en het zuiver geënsceneerde beeld anderzijds. De foto's die tot de laatste categorie behoren zijn de minst interessante. Wat is er immers vervelender dan de rijke upper class die zichzelf met alle grandeur willens en wetens laat vereeuwigen voor het nageslacht? De fascinerendste foto's zijn die waar de twee categoriëen door elkaar lopen: foto's die spontaan genomen lijken te zijn maar die bij nadere beschouwing een tweede betekenis in zich dragen: de beelden die in eerste instantie doodnormale familiekiekjes lijken, blijken soms een tweede laag van onderhuidse spanning of eenzaamheid te bevatten. Op een chic feestje bijvoorbeeld voeren twee jonge vrouwen een geanimeerd gesprek, terwijl een derde wegkijkt, kennelijk niet uitgenodigd om aan het gesprek deel te nemen. Toeval of opzet? Of wat te denken van het tot in de puntjes verzorgd kinderfeestje waar alle kindertjes in hun paasbest aanzitten. De moeder van de jarige probeert ondertussen haar zenuwen angstvallig verborgen te houden. Anders dan bij Barney komen in het werk van de fotograaf Tom Morrisson vooral doodgewone mensen voor de camera. Poserend met hun dikke buik, hangende borsten of lubberende onderbroek onttrekken de personen zich radicaal aan het schoonheidsideaal dat ons door reclamemakers iedere dag wordt voorgehouden. Door de mensen naakt te laten poseren wil Morrisson de aandacht afleiden van de status die de mensen in het dagelijks leven hebben. Dus zien we geen serveersters of automonteurs, maar in de eerste plaats het lichaam zelf. Morrisson, niet geinteresseerd in het maken van karakteristieke portretten, probeert het persoonlijke juist te overstijgen. Hij legt het accent op wat het naakte lichaam in al zijn kwetsbaarheid eigenlijk is: een verpakking die de mens een leven lang met zich meetorst. Dat lichaam is, in al zijn onopgesmukte naaktheid, overgeleverd aan de medogenloze blik van de camera (en dus toeschouwer). Maar juist omdat het lichaam zijn littekens en onvolkomenheden zo nadrukkelijk toont wordt het nergens zielig. Het menselijke, imperfecte en kwetsbare wordt door Morrisson juist als een teken van kracht neergezet.

TINA BARNEY, THEATRE OF MANNERS, t/m 16 januari

NFI, Rotterdam, di t/m zo 11-17 uur

TOM MORRISSON, t/m 5 februari

Max Gallery, Londen, wo t/m za 12-17 uur

Sensation, de tentoonstelling van jonge Britse kunst veroorzaakte onlangs een rel in New York. De burgemeester, beroemd om zijn vele cosmetische maatregelen, vond de vertoonde kunst (die hij niet had gezien) schandalig en wilde koste wat het kost voorkomen dat het Amerikaanse publiek er kennis mee maakte. Hij dreigde het Brooklyn Museum met intrekking van de subsidie als het zijn plannen toch doorzette. Om zijn woorden kracht bij te zetten blokkeerde hij alvast de eerstvolgende betaling van $300.000,-. De pers dook er bovenop. Verontwaardigde stukken in de New York Times en in de Village Voice, maar ook veel Victoriaanse bijval in tabloidbladen als de New York Post. Prominenten plaatsten een steunbetuigingsadvertentie in de New York Times, enkele musea lieten het opvallend afweten, omdat zij bang waren ook gekort te worden door Republikeinse geldgevers. Het Brooklyn Museum zette door en won. De rechter gaf het gelijk, de bezoekersaantallen stegen zo, dat ‘Sensation' een positief saldo opleverde. De Nederlandse pers reageerde zoals verwacht. Die rare Amerikanen toch. Dit zou bij ons nooit kunnen gebeuren. Dat er vele Nederlandse burgemeesters zijn die er dezelfde bekrompen ideeën op na houden, dat willen we niet weten, laat staan dat we er rond voor uitkomen. Dat een Nederlands museum zich niet ongerust hoeft te maken over zijn financiële voortbestaan en dus makkelijk principieel kan zijn, dat laten we gemakshalve maar even buiten beschouwing.

Die arrogante zelfgenoegzaamheid, die volgevreten zelfvoldaanheid, daar krijg ik langzamerhand een kunstkop van. Wij pretenderen de geestelijke vaders te zijn van het begrip en de tolerantie, maar in feite zijn we te schijterig om een extreem standpunt in te nemen. We verkopen onze houding tegenwoordig met de positieve kreet ‘poldermodel', maar in feite is het de laffe geest van Jan Salie die door ons land waait.

De kunstbijlages van onze kwaliteitskranten zijn zo genuanceerd, dat niemand zich er een buil aan kan vallen. Polemiek ontbreekt ten enenmale. De meeste tentoonstellingen zijn zo braaf en verantwoord, dat je er niet eens meer enthousiast over kunt worden, laat staan woedend. Blanco of met een wel-aardig- gevoel het museum of een galerie verlaten wordt als normaal ervaren. We vinden het, om nog een voorbeeld te geven, allemaal zo logisch dat de beeldende kunst nu volledig van de televisie is verdwenen, dat we ons tevreden in slaap laten sukkelen door het zondagse culturele gebabbel van het VPROprogramma De Plantage.

Als een vooraanstaande, maar kennelijk incompetente museumdirecteur een miljoenentekort opbouwt, plaatsen we er doodleuk een (dure) financieel directeur naast en gaan over tot de orde van de dag. Geen schop onder zijn kont, maar begripvol verpolderen. Waarom zijn subsidiegevers steeds meer geneigd grote, nationale, zekere projecten te ondersteunen, terwijl ze de experimentele, risicovolle voorstellen hooghartig naast zich neerleggen? Verpolderd tot op het bot, verjansalied tot in hun genen. Dat onze grootste hedendaagse kunstenaar, Marlene Dumas, uit Zuid- Afrika komt; dat Willem de Koning het grootste deel van zijn leven in New York woonde; dat Mondriaan zonder zijn verblijf in Parijs en New York nooit de grote Mondrian zou zijn geworden; dat Van Gogh de Franse zon nodig had om zijn genialiteit naar boven te halen, dat zijn droeve gegevenheden die de meesten van ons kennelijk nooit aan het denken hebben gezet. Zou het kunnen zijn dat deze kunstenaars zich niet wilden laten verpolderen of dat het verpolderen ze domweg niet in het bloed zat? Kunnen we die verdomde poldermentaliteit niet een rotschop geven? Wordt het niet eens tijd om Jan Salie peper in zijn reet te stoppen?

Met uitgewaaide lampions en moegezongen sintemaarten-kelen toog een groepje kinderen in ons dorp huiswaarts. Hun zak was rijkgevuld. Zometeen gingen ze de inhoud ordenen en de hoopjes snoep, fruit en geld hun bestemming geven.

Plotseling echter werd de voorpret wreed verstoord. Een paar oudere jongens zette hen de voet dwars en maakte hen de hele bijeengezongen buit in één klap afhandig.

Zo gemeen. Daar ging hun onschuld, weg waren hun voornemens. Steeds wanneer de overheid aan de haal gaat met particulier initiatief moet ik aan dit voorval denken. Museum Fodor was eind negentiende eeuw een cadeau aan de stad Amsterdam.

De vermogende Carl Joseph Fodor schonk zijn kunstcollectie, zijn museale zalen, nog twee belendende panden en niet te vergeten een grote tuin aan het Amsterdamse kunstpubliek. Museum Fodor kende een bewogen geschiedenis en oefende in de tweede helft van de twintigste eeuw grote aantrekkingskracht uit op jonge kunstenaars. Vooral in de jaren tachtig kenden de openingen een stormachtige toeloop. Dat de gemeentelijke overheid het museum in 1991 sloot was beslist niet het gevolg van teruglopende belangstelling of overtollige expositieruimte. Integendeel.

Met een bomvol huis en een honderdvoudige kunstenaarsbijdrage werd het verlies aan artistiek domein massaal betreurd. Wat was het bestuurlijk motief? Met het aanbod van Fodor moest de overheid worden vermurwd om het destijds zo fel begeerde Vormgevingsinstituut in de hoofdstad te vestigen. Daartoe sneed de gemeente rustig het hart uit de jonge kunst en verkwantselde in één moeite door de nalatenschap van Fodor. De manoeuvre was ingegeven door een paniekerige prestigestrijd met Rotterdam, de stad die de fotografie immers al binnen had gehaald.

Hoe kwam Rotterdam aan de fotografie? Rotterdam had Perspektief. Perspektief was een fotogalerie die uniek was in haar soort. Perspektief toonde vanaf 1980 alle mogelijke facetten van fotografie, zorgde voor debat en reflectie, gaf een uitstekend en internationaal verspreid tijdschrift uit en organiseerde baanbrekende Fotobiennales. Perspektief heeft Rotterdam op de wereldkaart van de fotografie gezet. Niet onlogisch dat de toenmalige cultuurminister voor het stichten van het Nederlands Fotoarchief in de Maasstad de geschikte context vond. Nu was Perspektief een kunstenaarsinitiatief. Het werd op- en voortgestuwd door Bas Vroege, een kunstenaar en fotograaf die zich met enthousiaste mensen had omringd, kunstenaars en theoretici.

Perspektief was, zoals elk voorhoedeproject, van subsidie afhankelijk. Op het moment dat de rijksoverheid de fotografie steviger wilde neerzetten in de vorm van het Nederlands Foto Instituut, hoefde ze alleen maar de financiering voor dit instituut te openen en die van Perspektief te sluiten. Zonder noemenswaardig alarm werd het geestelijk eigendom van Perspektief als sintemaartenbuit weggekaapt.

Met het legaat Wertheimer is het niet anders. Het eerste nieuws over de miljoenendonatie vermeldde nog de intenties van de gever: een museum voor fotografie met speciale aandacht voor amateurfotografie. Wie een spoedige hommagetentoonstelling verwachtte, ter verwelkoming van de genereuze impuls, kwam bedrogen uit. In de wedren om de poet toeterden de partijen hun eigen, zelfverzonnen bestemmingen in het rond. Het langst is ‘beeldinstituut' blijven zoemen.

Zo laten de bestuurders de signatuur van Wertheimer verbleken en verdraaien ze diens initiatief tot hun eigen bedenksel. Stelen en helen bij wijze van beleid. Wat mij betreft komt de consumenten van andermans snoepgoed een ontnuchterende buikpijn toe.

Opnieuw of voorbij performance?

Nathalie Zonnenberg

Leek het dat de jongste generatie kunstenaars de roerige jaren waarin zij opgroeiden door de komst van computer en Internet eindelijk had overwonnen, in galerie Akinci werd op de opening van de tentoonstelling OVER… Over Performance, Video en Communicatie de geest van de jaren zeventig teruggeroepen. Het kunstenaarsduo JOKO (Karin Jost, 1966 en Regula J. Kopp, 1968) voerde onder het oog van een kleine menigte een ouderwetse performance op. In From Milk to Slaver (1998) brachten de twee vrouwen beurtelings dezelfde slok melk bij elkaar in de mond tot die uiteindelijk veranderde in een slijmerige massa speeksel.

Reeksen foto's tonen eerdere performances die op geen enkele manier de schijn geven dat ze in de jaren negentig hebben plaatsgevonden. Behalve misschien het werk Kombirama (1997) waarin de beide kunstenaars naakt op tafel liggen als presenteerblad voor verschillende sushi die door gasten kunnen worden genuttigd. Deze actie is een lichte provocatie van de overspannen hedendaagse seksindustrie en doorbreekt het spirituele karakter van de interacties van JOKO enigszins.

De video Mouth to Mouth (1995) van het Britse kunstenaarsduo Smith (1968)/Steward (1961) refereert ook aan bekende performances zoals we die kennen van onder anderen Ulay & Abramovic. We zien een man onder water in een badkuip die adem krijgt toegediend door een vrouw die over het bad heen gebogen staat. De lucht die hij via de vrouw binnen krijgt, bevat minder zuurstof dan hij nodig heeft. Toch lijkt de man zonder moeite onder water te kunnen blijven. Verschil met voorgaande performances is dat we geen uitsluitsel van de actie krijgen te zien. Het werk is als een loop gemonteerd en zwaar gestileerd, waardoor we ons opnieuw toeschouwer voelen en niet, zoals de performance pleegde te bewerkstelligen, participant.

Een interessanter beeld van de erfenis van performance geeft het werk van de Zwitserse Emmanuelle Antille (1972). De video's die zij maakte toen ze twee jaar geleden deelnemer aan de Rijksakademie te Amsterdam was, koketteren met de beeldtaal van de performance. Ze hebben zowel een reëel als fictioneel gehalte waardoor ze tegelijkertijd verontrusten en intrigeren. Hier toont Antille een nieuw werk dat minder performance-like is maar niet minder psychologisch geladen. Wouldn't it Be Nice? (1999) toont een familie die elkaar treft in een groot vakantiehuis gelegen in een romantisch landschap. Er spelen zich vreemde ontwikkelingen af tussen de personages die het midden houden tussen intimiteit en agressie. Twee zussen wrijven elkaar liefdevol over de rug en armen, maar grijpen elkaar ook lachend bij de keel.

De titel van de tentoonstelling OVER… geeft ruimte voor meerdere interpretaties: voorbij of ten einde, opnieuw of overheen. Dat lijkt een transitie aan te willen geven. Van de rituele vorm van de performance naar nieuwe vormen van kunst die daar op gebaseerd zijn, hun geschiedenis aan ontlenen, maar de dubbelzinnige taal van de media in zich hebben opgenomen. Dat is waarschijnlijk het verband waarin het werk Touch Me (1999) van Kirsten Geisler (1949) is geplaatst. De perfecte, virtuele vrouw op het touchscreen ‘reageert' op aanrakingen van de bezoekers. De gelikte, hi-tech vormgeving, die in het werk centraal staat, staat in schril contrast met de diepere, gelaagdere vormen van kunst die een psychologisch proces willen onthullen of juist problematiseren.

t/m 5 februari, Galerie Akinci, Lijnbaansgracht 317, Amsterdam 

Cease to know,
or to tell,

or to see,
or to be your own.
Have someone else's
will as your own.
You are beautiful and
you are alone.

Ze was bloedmooi, ze had een donkere melancholieke stem en ze leidde een spannend, maar roekeloos bestaan. Zangeres Nico, die eigenlijk Christa Päffgen (1938-1988) heette, werkte als verkoopster in een lingeriewinkel voordat ze als fotomodel de wereld veroverde. In New York volgde ze met onderanderen Marilyn Monroe toneelles bij Lee Strasberg. Via Bob Dylan kwam ze in contact met Andy Warhol, die haar op zijn beurt introduceerde bij de net opgerichte popgroep The Velvet Underground, waarbij zij als zangeres furore maakte. Na twee jaar werd zij door Lou Reed ontslagen, waarna ze verbeten haar carrière solo vervolgde. Aan de zelfkant levend, verraste in 1988 de dood haar als een oude, vertrouwde vriend.

Haar muziek, haar songteksten, haar grillige karakter en ook het dramatische leven van, aldus The Times: de sirene van de sixties, inspireerde choreograaf Ed Wubbe (42) van het Scapino Ballet Rotterdam tot het ballet Nico.

Het decor laat niets te wensen over. De loodgrijze wanden en de open, functionele ruimte ademen de sfeer van atelier annex kunstfabriek The Factory van Andy Warhol. De verhouding van de wanden en de tegen deze wanden geplaatste hoge zitkussens maken van het toneel al snel een kinky underground club. Dit wordt versterkt wanneer zo nu en dan dansers nonchalant plaats nemen op zo'n bank om zich mentaal en fysiek voor te bereiden op hun entrance in the scene of om zich even te onttrekken aan de voortdurende strijd der ego's en het daarmee gepaard gaande opvallen, afwijzen en overleven in the scene. De muziek is speciaal gecomponeerd door medeoprichter van The Velvet Underground en producer van bijna alle soloalbums van Nico, John Cale. Hij kreeg van Ed Wubbe carte blanche. Cale schreef alle nummers voor de choreografie, ook nieuwe nummers. Hij vertaalde al zijn ervaringen met en gevoelens over Nico in muziek, waarin ook elementen van songs van Nico zelf zijn verwerkt.

De interpretatie van Nico in dans is soms te literair en letterlijk vertaald in emotie, expressie en agressie. Van mij had het abstracter en intiemer gemogen. Een mooie oplossing voor het integer benaderen van de tegenstrijdige aspecten in het leven en de persoonlijkheid van Nico, is het feit dat haar rol niet door één, maar door acht vrouwen gedanst wordt. Maar niet alle dansers kunnen met haar uit de voeten. Om Nico neer te zetten is niet zo zeer uitbeelden, maar temeer inleven van belang.

Wubbe's ballet probeert niet slechts de geheimzinnige kant van Nico te ontrafelen, maar zet haar in alle toon- en grijswaarden voor publiek neer: als chelsea girl, als femme fatale en als freak. Zijn Nico is ontworteld, déracinée. ‘Do or die', was aldus zoon Ari Boulogne Nico's motto, dat ik vrij vertaal als: doe alles met volle overtuiging, anders verlies je jezelf. But Wubbe didn't die, he did it!

…Here she comes.
She's gonna break
your heart in two.
It's true. …

NICO, Scapino Ballet Rotterdam

Choreografie Ed Wubbe, speciaal gecomponeerde muziek door John Cale en muzikale begeleiding door Ice Nine. Gezien 20 december 1999 in Stadsschouwburg, Eindhoven. Nog tot en met april te zien in diverse theaters.

Heel gewone dingen

Esther Tap

Het Haagse Meier Van Eijsinga toont in januari werk van twee jonge, Rotterdamse kunstenaars: Karin de Jong en Terry van Druten. Zoals vaak in deze expositieruimte krijgen de kunstenaars carte blanche om het uit drie vertrekken bestaande pand gezamenlijk in te richten.

Karin de Jong werkt met haar olieverfschilderijen aan een herkenbaar oeuvre. Toen zij in 1993 van de kunstacademie afkwam, schilderde ze voornamelijk portretten. Daarna ontstonden een aantal roze-rode, organische schilderijen die ook als portretten kunnen worden beschouwd, maar dan van de binnenkant van een lichaam. Een stap verder deed ze door een ouderwetse wasbak te schilderen. Deze heeft een relatie met het menselijk lichaam vanwege de gebruiksfunctie en is tegelijkertijd een metafoor ervan: een lichaam waarin van alles wordt aanen afgevoerd. In die tijd stapte ze af van het gebruik van warme kleuren. Opvallend is de kracht en uitstraling van de bijna monochrome doeken, die toch zeer klein van formaat zijn. Ergens doen ze denken aan grisailles, maar subtiele kleurnuances van grijs, blauw en groen geven er een warm uiterlijk aan. Ze wekken uiteindelijk niet de indruk dat er kleur is weggelaten. Ook in haar huidige werk, te zien in Meier Van Eijsinga, zijn de onderwerpen afkomstig uit een dagelijkse omgeving en herkenbaar voor iedereen: lichtknopjes, een wasbak, het trappenhuis, een uitgekauwd kauwgumpje. Dat wat Karin de Jong naschildert bevindt zich altijd in haar directe leefomgeving en heeft een persoonlijke gevoelswaarde voor haar. Het zijn beelden uit haar ouderlijk huis, haar eigen huis of het atelier. Ze kent ze goed, bijna als een karakter. Dat voel je aan de oprechte manier van in beeld brengen: eigenlijk zijn het bijna allemaal portretjes van voorwerpen of ruimten, die niet heel belangrijk zijn, maar wel herinneringen en associaties oproepen. Alsof ze er altijd zijn geweest.

Terry van Druten studeerde in 1999 af aan de Rotterdamse academie. Op de eindexamenexpositie in de Kunsthal waren twee zeer verschillende werken van hem te zien. Een ervan staat bekend als de kauwgumman. Ontelbare kauwgumpjes werden hiervoor door Van Druten persoonlijk uitgekauwd en aan elkaar geplakt. Ze vormen een imposante, mannelijke figuur, die door zijn vorm en textuur doet denken aan een onafgewerkt beeld van Michelangelo. Het kan een Christusfiguur zijn, maar evengoed een zwerver: twee uitersten die toch één ding zijn. Verderop stond een op metershoge poten geplaatste tafel, waar je alleen bovenop kon kijken door een ladder te bestijgen. Dan was een menigte van tientallen figuurtjes te zien, elk zo'n tien centimeter groot. Van Druten boetseerde ze uit gekleurde plasticine en gaf ieder popje het uiterlijk van een vriend, bekende of van een bekende persoonlijkheid. Voor het beeld doet het er echter niet toe of de toeschouwer kan achterhalen wie die mensen zijn.

In Meijer Van Eijsinga is de tafel vervangen door een houten, golvend plateau, waarop de figuurtjes in polonaise opgesteld staan. Door een gat in het midden kan je je hoofd steken, zodat je je in de menigte bevindt. Een ander beeld bestaat uit gesteven witte sokken die tot een toren zijn gestapeld. Deze open constructie doet in de verte denken aan een geraamte, maar dan in piramidale vorm gegroeid. Een nieuw werk bestaat uit een stapeling van identieke, papieren miniatuurhuisjes in hun oervorm, met een vloer, vier muren en een puntdak. De strakke, witte vormen dienen als bouwstenen voor een nieuw bouwsel. In tegenstelling tot de gesloten vorm van de modulaire huisjes is dit bouwsel licht en fragiel: zonder lijm zal het onherroepelijk instorten. Het gaat Van Druten dan ook niet om de eindvorm, maar om het gegeven van het ‘bouwen', het naar ‘boven' gaan. Datzelfde klimmen zien we bij de constructie van witte sokken en in het gebruik van de langpotige tafel in de Kunsthal. Het werk van deze kunstenaars verschilt totaal van lading. Toch zijn er raakvlakken, al vallen die niet direct op. Zo hebben beiden bijvoorbeeld aandacht voor het portretteren en ook drukken ze, ieder op hun manier, hun gevoelens uit over heel gewone dingen.

KARIN DE JONG EN TERRY VAN DRUTEN, t/m 30 januari

Meier Van Eijsinga, Stille Veerkade 2, Den Haag, zaterdag en zondag van 13.00 tot 17.00 uur

Een tekening van een grote stoere Surinamer met daaronder de tekst: ‘I’m not wearing any underwear’. Met dit soort posters begon het een aantal maanden geleden. Als je door de stad liep zag je ze overal: op billboards, mupi’s en op boomerangkaarten. En steeds dacht je: zeker zo’n reclamecampagne die de nieuwsgierigheid moet prikkelen. Moet ik me nu alweer gaan afvragen welk product hier wordt aangeprezen?

Kunstenaar Michael Fleming lijkt jaloers op de effectiviteit van reclame en bedient zich daarom van haar media. Aan zijn kunstcampagne, die al een aantal maanden duurt en in februari zijn besluit zal krijgen met ‘een leuke verrassing’ ligt een redenering ten grondslag die lijkt op: ‘if you can’t beat them, join them’. Hij vindt dat kunst al te vaak beelden produceert die onbegrijpelijk zijn en wil daar de veel effectievere communicatiemiddelen van de reclame tegenover stellen. Helaas doet hij dit door zelf ook onbegrijpelijke beelden te maken, die vervolgens de kunst moeten bevrijden van haar onbegrijpelijkheid (en zelfs nog onbegrijpelijker zijn dan echte reclame, al was het maar omdat de teaser geen vervolg krijgt in een aha-belevinkje). Om zijn beweegredenen te verhelderen citeert hij Derrida: ‘het woord is geen eigendom van de auteur, het wordt vermenigvuldigd door de lezer en krijgt op die manier oneindig veel mogelijkheden’. Vervolgens besluit Fleming in eindexamencatalogustaal: ‘ik ben uit op de oneindige mogelijkheden van mijn beelden’.

Dat beelden oneindig veel betekenissen kunnen hebben is algemeen bekend, maar dat houdt niet in dat een kunstenaar in het betekenisvormend proces geen richting aan moet geven. Reclame doet dat overigens altijd. Daar wordt geen beeld de wereld ingezonden zonder doel. Fleming signaleert nietbestaande grenzen tussen kunst en (de rest van) de werkelijkheid, hij beschrijft een lege huls. Je kunt je afvragen of het voldoende is als een kunstproject zichzelf gevangen houdt binnen de cirkel: de inhoud is het laten zien van het inhoudsloze.

For Your Eyes Only begon in september 1999 en duurt tot en met februari 2000. Locatie: diverse plekken in Amsterdam waar gewoonlijk reclame is te zien (mupi’s, billboards, regionale tv, boomerang-cards, voorprogramma van de bioscoop etc.)

www.michaelfleming.com

Uitzicht

Max Willems

Landschappelijk gezien is het een van de mooist gelegen musea van Nederland. Boven op een stuwwal waar de Zuid-Veluwe en de Rijn elkaar zachtjes aanraken. Wie vroeger echter naar het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem (voorheen Gemeentemuseum) ging, merkte weinig van die mooie ligging. Pas aan het einde van het traject, in de zogenaamde Rijnzaal, was daar ineens dat venster met een adembenemend uitzicht over de meanderende rivier en de Betuwe. Altijd weer een waardevolle beloning na vele wanden met kunst. Sinds kort heeft het Museum voor Moderne Kunst nog zo’n doorkijkje gecreëerd. In het spiksplinternieuwe ingangsgebouw dat in een enigszins prefab-ogende architectuur links tegen het gebouw is geplakt. Van buiten ziet het gebouwtje er niet eens zo heel spannend uit. Maar binnen is het verbluffend vernunftig.

Het herbergt een entreebalie, annex winkel, een garderobe, toiletten en een kleine cafetaria. Daar in die kleine museale restauratieve voorziening wordt de bezoeker eveneens geconfronteerd met de diepte en de verte die de blik vanaf de stuwwal biedt. Vanuit die ruimte kijkt men pal zuid. In de richting van Nijmegen. Mooi! Nu in december, loer je er niet gehinderd door obstakels als weelderig gewas – in een verte waarvan je de dimensie niet kunt schatten. Het museum heeft er dus een attractie bij; het raam in de Rijnzaal een concurrent. Op de doordeweekse middag tussen kerst en oudjaar bleken velen de gang naar het museum gemaakt te hebben. De oudere man achter de balie heeft er de handen vol aan. Er staat een heuse queue. Gelukkig merendeels rustig wachtende ouderen die geleerd hebben dat geduld soms een handige eigenschap is. Want langzaam gaat het wel. Het apparaat dat museumjaarkaarten inslikt doet dat een rustig tempo, de bonnetjes rollen gestaag uit de printer, maar echt ophouden doen de verkoop-activiteiten van catalogi, boeken en enkele designartikelen.

De oudere heer die de kassa bedient moet daarvoor regelmatig zijn bezoekersstroomregulerende plaats verlaten om achter het ‘kassaeiland’ boeken en catalogi te pakken. Dat kost tijd, maar het gaat in Arnhem op de relaxte manier die velen in de jachtige Randstad verleerd hebben. Het restaurantje zit bomvol. Vanachter een counter worden lekker uitziende zaken uitgevent. Een weldoordachte kleine kaart zo te zien. De meest basale museumtrek kan hier gestild worden. Bovendien liggen er verantwoorde kunsttijdschriften. Alleen Tubelight mist. Vreemd! Maar vol is vol, en het is er klein, dus ook nog eens snel vol. Maar wie weet biedt het kleine complex prachtige opties voor Arnhems lommerrijkste terras. De oorspronkelijke sfeer van de voormalige buitensociëteit die het museumgebouw ook herbergde zou er met gemak weer tot leven kunnen komen. De toiletten zijn ook klein. Doen een heel, heel klein beetje aan Van Lieshout denken. Maar da’s toeval uiteraard. Plassen gaat er goed. Handen wassen wat minder. Zo’n viezig stukje zeep en een doorweekt handdoekje. Maar iets doet vermoeden dat het om een tijdelijke oplossing gaat. Het gebouwtje schreeuwt om een simpele zeepcontainer en een blowertje ernaast. In de eerste paar zalen is het druk, maar niet te. Eerst een paar met eigen collectie. Voorzien van leesbare korte toelichtingen. Dan het centrum van het museum die merkwaardige kerkachtige achthoekige ruimte met omloop. Links bevindt zich wat vroeger de koffiekamer heette. Ooit de oorspronkelijke ingangspartij, maar in de jaren zeventig naar ik meen, door Pierre Janssen met het hem geheel eigene proza omgedoopt tot ‘Uitblaasruimte’. De ruimte ligt er nu zielloos bij. De oude uitblaasmeubeltjes staan er nog wel, maar er is verder niks te doen. Het loket waar vroeger koffie en gevulde koeken doorheen werden gestoken, is afgesloten met een rolluik. Hier begint ook de grote tentoonstelling Magie en zakelijkheid, realistische schilderkunst in Nederland 1925- 1945. Een nogal wisselend allegaartje. Veel stukken die normaal, en dat is niet zo erg, in de vaderlandse museumdepots resideren. Het verhaal, achter die schilderijen dat via panelen te lezen is, en de groepering van de werken naar thema is vaak interessanter dan de individuele kwaliteit van de stukken. Maar wie weet, is het ergens goed voor om middelmatige kunst af en toe te tonen. Toorop, Ket, Willink en Koch winnen het uiteraard met glans van schilders als Meurs, Hatterman, Mink, Eitjes en Ponsioen. Laatstgenoemden zijn niet zonder reden in de vergetelheid geraakt.

Enfin, gelukkig is er aan het einde van de route dat prachtige raam in de Rijnzaal. De tentoonstellingsmakers hebben het deels in beslag genomen. Het uitzicht is door een dwaling van de tentoonstellingsinrichters gedeeltelijk weggewerkt. Een paneel met een schilderij erop bevestigd, beperkt het zicht op de rivier. Het staat er flink in de weg. Jammer, heel jammer.

Aantrekkelijkheid gebouw **
Onthaal ontvangst kassa ***
Garderobe **
Houding overig personeel ***
Restaurant ***
Winkel *
Toiletten *
Onderhoud Algemeen **
Bereikbaarheid ***

MUSEUM VOOR MODERNE KUNST ARNHEM, Utrechtseweg 87, Arnhem

MAGIE EN ZAKELIJKHEID, REALISTISCHE SCHILDERKUNST IN NEDERLAND 1925-1945, t/m 6 februari 2000

Onthaasten

Martijn Verhoeven

Wie de afgelopen jaren geen tijd had, of gewoon te lui was, om alle eindexamenpresentaties van de academies te bekijken, kan nu de schade een beetje inhalen in W 139. Youthquake! is een groepstentoonstelling van vijfentwintig jonge kunstenaars. Ze werden allen na 1970 geboren en studeerden de afgelopen paar jaar af aan een Nederlandse of Vlaamse academie. Een flinke jongen die hier uit de talloze vormen, materialen en disciplines een lijn of een ontwikkeling kan destilleren. De kunstenaars schilderen, tekenen, knippen uit blik of knutselen met dia's dat het een lieve aard heeft. De ruimte is bovendien zo tjokvol dat je blik voortdurend verspringt van schilderij naar foto naar installatie en weer terug. De wijze waarop de tentoonstelling is ingericht (is inrichten hier wel het juiste woord?) lijkt iets te willen zeggen over de huidige snelle beeldcultuur, maar wat precies komen we niet te weten. Of het nu gaat om de installatie van Jan de Cock, die bestaat uit opgesteld bouwmateriaal, de aandoenlijke beer van Arjen de Leeuw die op onverwachte momenten een uitstulping krijgt, of de kleurige zeppelin van Harm Goselink Meijer die in de nok van het gebouw hangt: het zijn werken waar je schouderophalend aan voorbij loopt. Is op de tentoonstelling dan geen enkel werk te zien dat eruit springt? Jawel, het object van Martina Florians bijvoorbeeld heeft een vreemde, fascinerende aantrekkingskracht. In het houten onderstel van een kist zijn lagen schuimrubber gestapeld, waarin van bovenaf langzaam een inkt -achtige vloeistof binnensijpelt -als een bloedsomloop. Het object, vastgesjord met foeilelijke oranje bretels, krijgt in de loop van de tentoonstellingsperiode steeds meer kringen en plekken en doet denken aan een oud matras dat is beslapen door oude mannen en jonge geliefden.

Voor sommige kunstenaars is een kakofonie van beelden als in Youthquake! een reden voor ont-haasting. Zij lijken juist gas terug te willen nemen en de toeschouwer te willen leren kijken naar wat eerder ongezien bleef. De jonge schilder Mariska van den Enden laat in de LAK Galerie een serie uitsnedes zien van lichaamsdelen en kledingstukken diehet lichaam bedekken. Het beeld dat in je hoofd blijft hangen is eerder bepaald door datgene wat gesuggereerd wordt dan door dat wat expliciet wordt getoond. Hier word je uitgedaagd lang en vooral nauwkeurig te kijken en je ondertussen ook nog bewust te zijn van het in te nemen perspektief.

In Van den Endes meest overtuigende doeken blijven de onderwerpen onduidelijk: zie je nu een bovenarm, of een dijbeen, een borst of toch een bilpartij? Juist de niet-expliciete manier van afbeelden geeft de schilderijen een erotische lading. Van den Enden is niet scheutig met felle kleuren. Het zijn veelal donker- en lichtbruine tinten die de toon zetten. De kleuren zijn zorgvuldig op het doek gepenseeld, zo zorgvuldig dat de verf en de oorspronkelijke kleur van het linnen af en toe naadloos in elkaar overlopen en de verf als een transparante sluier over het doek ligt. Anders dan veel werken op Youthquake! blijven die beelden op je netvlies branden.

YOUTHQUAKE!, t/m 21 november

W 139, Warmoesstraat 139, Amsterdam,

MARISKA VAN DEN ENDEN, t/m 12 november

LAK Galerie, Cleveringaplaats 1, Leiden