Wandel en verlustig u

Angelique Spaninks

Druk is het doorgaans toch wel in De Oude Warande, het statige park achter de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg, waar het goed joggen en fietsen, kuieren en picknicken is. Deze maanden is het echter extra druk. Naast flierefluiters en hondenuitlaters hebben namelijk ook kunstminnaars de charme van het oude plezierbos ontdekt. Dit alles dankzij de Bredase Stichting Fundament.

Dat ze bij Fundament een scherpe neus hebben voor interessante locaties bewezen ze al eerder. Vorig jaar was het de vuilstort bij Bavel waar onder anderen Job Koelewijn en de Zwitsers Biefer & Zgraggen eenvoudig maar doeltreffend op ingrepen. En in 1997 waren het de oude verlaten gebouwen van de voormalige Bredase Chassé Kazerne waarin jonge Chinese concept- en installatiekunstenaars hun gang konden gaan. Dit jaar echter zijn de Fundament activiteiten uitgeweken naar Tilburg. Dat heeft aan de ene kant natuurlijk alles te maken met politiek en geld.

Breda bood initiatiefnemers Chris Driessen en Marianne Brouwer niet langer genoeg steun om kwalitatief op dezelfde of zelfs betere voet door te kunnen gaan. Tilburg bleek dat perspectief wel te bieden, of daar tenminste over te willen praten. Bovendien had het een bijzondere locatie binnen haar grenzen: een van de gaafst bewaarde barokke sterrenbossen van Nederland, De Oude Warande.

Kijkend naar de plattegrond van dat als park aangelegde bos is meteen duidelijk waar de benaming sterrenbos op slaat. Zorgvuldig opgebouwd uit vier kwadranten met daarin een cirkel, vierkant, ruit en achthoek en doorsneden door enkele lange diagonale paden openbaart zich een soort stervorm. Een zeker eind zeventiende en begin achttiende eeuw zeer geliefd model in de landschapsarchitectuur. Als groot voorbeeld geldt Versailles, maar zoals blijkt had ook de Duitse prins Wilhelm Von Hessen-Kassel (Wilhelm VIII), destijds heer van de Heerlijkheid Tilburg en Goirle en militair gouverneur van Breda er wel kijk op. In zijn opdracht werd het voor de konijnenjacht en de lust bestemde bos tussen 1712 en 1715 aangelegd, geheel volgens de strenge, geometrische regels die toen golden.

Helemaal af is het echter nooit gekomen – follies als fonteinen en sculpturen, grotten en vijvers waaraan de wandelaar zich kon verlustigen hebben er waarschijnlijk nooit gestaan. In een poging op eigentijdse wijze alsnog iets van die levendige aankleding te verwezenlijken nodigde Fundament negentien internationale kunstenaars uit op een bepaalde plek in het sterrenbos een werk te installeren. Onder hen klinkende namen als Louise Bourgeois (VS), Jan Fabre (B), Franz West (Oostenrijk) en Michelangelo Pistoletto (Italië) maar ook wat minder bekende als Maria Theresa Alves (Brazilië, maar tegenwoordig wonend en werkend in Berlijn), Ben Cain (Engeland), Luan Nel (Zuid- Afrika), Lee Bul (Korea) en Ojars Petersons (Letland). Daarnaast zijn er enige Nederlandse bijdragen van Tom Claassen en Fortuyn/O'Brien, Guido Geelen en West 8.

Helaas heeft niet iedereen raad geweten met het imponerende en ordentelijke groen. Zo slaat de blauwe metalen doos van West 8 volkomen dood, en is ook Alves' roze dooraderde marmeren tafeltje met waterbassin voor vermoeide voeten eronder geen beeld wat je langer dan een paar tellen bijblijft. Andere werken zoals de alvast op de reconstructie van het park vooruitlopende ingrepen van West 8 of de in twee grote cirkels geplaatste houten bankjes van Cain zijn in één blik niet te overzien waardoor ze zelfs aan de aandacht van de meest toegewijde kijker ontglippen. Het merendeel van de werken is echter imponerend dan wel subtiel, loodzwaar dan wel vederlicht, maar bovenal een lust voor oog en oor. Neem bijvoorbeeld de door Winter en Hörbelt geïnstalleerde lampion van rood opgloeiende achterlichten in een pikdonker dennenbosje. Of neem het door Bertrand Lavier (Fr) langs enkele paden geïnstalleerde koor van krekels. Betoverend is hun getsjirp, maar hoe natuurlijk het ook lijkt, krekels horen niet in een Nederlands bos. Mensen trekken zich daar weinig van aan, zij horen alleen de esthetische kant van het gezang. Maar het zou mij niets verbazen wanneer trekvogels op weg naar het warme zuiden door dit kunstwerk volkomen in de war raken. Ook de door Fortuyn/O'Brien in het hoge gras gevleide grote boudoirkussens met barokke motieven in de vorm van jonge plantjes spreken tot de verbeelding. Ze hebben iets zachts en natuurlijks, maar zijn tegelijk ook zuiver kunstmatig en uiterst gevoelig voor grijpgrage handen- een contrast dat helemaal bij het evenzo artificieel natuurlijke park past. Hetzelfde geldt voor de bijdrage van Honoré d'0. ‘Omgeving' heet het frisse jonge boompje dat hij plantte. Het lijkt dan ook bijna volkomen in het omringende groen op te gaan. Alleen voor wie goed kijkt heeft de kunstenaar nog een kleine surprise in petto.

Het boompje is namelijk niet zomaar een boompje, maar een draaiboompje. Letterlijk, en daarmee zet het zijn hele stilstaande omgeving te kijk. Het meest spraakmakende onderdeel van Lustwarande is echter het door Berlinde de Bruyckere hoog in een boom getakelde paard. De kunstenares goot het beest uit polyester, met een echt dood paard als mal. Eerst stroopte ze de vacht van het beest om die later aaneengenaaid weer over de mal te trekken waardoor de vorm als het ware weer tot leven lijkt te komen, niet als dier maar als symbool van ontzielde kracht en onmacht. Niets doder dan een dood paard, heeft Doeschka Meysing ooit eens geschreven. De Bruyckere's beeld is er de onontkoombare visuele vertaling van.

LUSTWARANDE/PLEASURE GARDEN, een project van de Stichting Fundament, t/m 15 okt

De Oude Warande aan de Warandelaan achter de KUB in Tilburg, open dagelijks 11.00-17.30

www.fundamentfoundation

Bewegende schilderijen

Sandra Smallenburg

Schilderkunst en videokunst hebben weinig met elkaar gemeen. Het eerste medium kent een eeuwenlange traditie, terwijl het tweede met zijn veertigjarige geschiedenis nog relatief jong is. In een schilderij worden bewegingen bevroren, maar voor een video is beweging juist het voornaamste kenmerk. Waar een schilder zich bezighoudt met compositie, zal een videomaker zich richten op een verhaallijn. Een schilder maakt gebruik van pigment, een videokunstenaar van pixels. En zo kunnen we het lijstje met verschillen nog eindeloos uitbreiden.

Toch zijn er ook momenten dat beide disciplines elkaar raken. Het bekendste voorbeeld is misschien wel het videowerk ‘The Greeting' (1995) van Bill Viola, dat oogt als een renaissancistisch schilderij. De beelden van drie vrouwen die elkaar op straat ontmoeten, zijn zo vertraagd dat de bewegingen nauwelijks waarneembaar zijn. Viola liet zich voor dit werk inspireren door het schilderij ‘La visitazione' (1528-‘29) van de Italiaanse schilder Pontormo. Alle details – de kleurrijke gewaden, de sandalen, de architectuur en het feit dat een van de drie vrouwen zwanger is – wijzen erop dat Viola met ‘The Greeting' een eigentijdse versie van het aloude thema van de visitatie heeft willen maken.

De Nederlandse kunstenaar Jeroen Offerman, een van de deelnemers aan het achttiende World Wide Video Festival in Amsterdam, verwijst met zijn video ‘The Great Escape' (2000) naar de romantische schilderijen van Caspar David Friedrich. Een grote videoprojectie toont ons niets anders dan een verlaten strand en een rustig kabbelende zee. Maar net op het moment dat je weg wilt lopen, ontwaar je aan de horizon een klein puntje dat snel dichterbij komt. De stip blijkt een hovercraft te zijn, die dreigend op ons afkomt en de rust aan de kust verstoort. Als een UFO landt het vliegend schip op het strand, om daar welgeteld één passagier op te pikken en zich vervolgens weer snel uit de voeten te maken. Omdat we het tafereel over de schouder van de man heen bekijken, wordt de romantische thematiek (van de eenzame mens ten opzichte van de overweldigende natuur) benadrukt. De hovercraft voorziet de romantische voorstelling van een futuristisch tintje.

Offermans video is eigenlijk een bewegend schilderij. Datzelfde geldt voor de werken van zijn twee mede-exposanten bij Montevideo/TBA, de Belgische kunstenaars Sophie Whettnall en David Claerbout. Whettnall won vorig jaar met haar videowerken zelfs de Prijs van de Belgische Schilderkunst. Een prachtig voorbeeld van haar schilderkunstige manier van werken is de video ‘Road Stretch' (2000), een tweeluik dat in een hoek van de tentoonstellingsruimte geprojecteerd is. De ene helft van het diptiek toont een voorbijschietende vangrail. Door de snelheid waarmee de camera langs het landschap beweegt, verandert de vangrail in een wazige streep, als een uitgesmeerde verfstreek in een schilderij van Gerhard Richter. De andere beeldhelft, ook gefilmd vanuit een rijdende auto, toont een adembenemend ravijn. Het landschap wordt hier aan het zicht onttrokken door de spijlen van het hekwerk op de brug: een ritme dat doet denken aan een stroboscopische lichtshow.

De video ‘Carl et Julie' (2000) van David Claerbout doet met zijn harde schaduwen nog het meest denken aan een schilderij van Edward Hopper. Het is een statisch beeld van een meisje en een man die op het terras voor een huis zitten. Hij kijkt strak voor zich uit, terwijl zij aan het tekenen is. Maar alsof ze zich plotseling bewust is van het feit dat ze bekeken wordt, draait het meisje bruusk haar hoofd om zodra een bezoeker de tentoonstellingszaal betreedt. Even kijkt ze je strak in de ogen, om daarna weer snel verder te gaan in haar kleurboek. Als toeschouwer blijf je achter met een gevoel betrapt te zijn in je voyeurisme.

De video's die in Montevideo bijeen zijn gebracht, zijn geen van allen spectaculair. Ze schreeuwen niet om aandacht en proberen evenmin door een bombardement van beelden de toeschouwer te overrompelen. Deze video's vormen juist een rustpunt binnen het drukke programma van het festival. Zoals een goed schilderij aanzet tot mijmeren, zo bieden ook deze contemplatieve video's gelegenheid om even weg te dromen.

WORLD WIDE VIDEO FESTIVAL, t/m 14 okt

Nederlands Instituut voor Mediakunst Montevideo/TBA, Keizersgracht 264, Amsterdam, di t/m zo 13-18

Verder in Arti et Amicitiae, De Veemvloer, W 139, de Melkweg en Gate Foundation. Info: www.wwvf.nl

Love scene

Vinken en Van Kampen

Lara Schnitger (1969, Haarlem) en Matthew Monahan (1972, Eureka (Cal), USA) zijn beiden oud-studenten van De Ateliers in Amsterdam. Ze leven sinds 1996 samen. Het afgelopen jaar verbleven ze in het gastatelier van het Center for Contemporary Art in Kitakyushu in Japan. In dat jaar maakten ze samen een ‘Love Scene' op uitnodiging voor de Biënnale van Liverpool. Deze gaf, onder het motto ‘Art Lovers', kunstenaars die ook in de liefde met elkaar verbonden zijn, opdracht een speciaal gecombineerd werk te maken. Zowel Schnitger als Monahan hebben de afgelopen tijd veel aandacht gekregen in de Nederlandse galerie- en museumwereld. Ze zijn hier echter tot nu toe alleen gepresenteerd als individuele kunstenaars. Nu kunnen we (hier ook) zien wat er gebeurt met hun zeer verschillende maar ook zeer evocatieve beeldtalen als deze met elkaar een verbintenis aangaan.

Schnitger is bekend van haar webachtige sculpturen. In Nederland was haar werk ondermeer te zien in de Vleeshal in Middelburg en in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Met onder andere plakband en schuimrubber, textiel en vuilniszakken bouwde zij daar vormen die als een tentakelend netwerk de expositieruimtes in beslag namen. Deze hingen daar doods (of misschien wel loerend), als opgezette reuzendieren in een natuurhistorisch museum. Als toeschouwer ben je je er van bewust dat je in de ruimte concurreert met zo'n ‘wezen'. Het lijkt alsof je zelf geminiaturiseerd wordt en in een petrischaaltje met woekerende cellen bent beland. Of anders en wat milder, lijkt het alsof je rondloopt op een tentoonstelling van gigantische over-wonnen, onbekende buitenaardse levensvormen.

Monahan maakte furore met afdrukken op papieren banieren van geharnaste krijgers die streng en ongenaakbaar als poortwachters de ruimte met hun verzengende blik vullen. De bedoeling is om de tekeningen een zo groot mogelijke aanwezigheid te geven. Op dit moment zijn ze ook te zien in Boijmans Van Beuningen Museum in Rotterdam (op de expositie ‘Exorcisme/Aesthetic Terrorism') en eerder in het Stedelijk Museum en bij Galerie Fons Welters. De beelden lijken ontstaan tijdens seances, alsof op magische wijze (misschien wel zoals bij de lijkwade van Turijn) een schim van een kracht die aanwezig was op het papier achterbleef.

In Bureau Amsterdam is de hele ruimte door de twee kunstenaars gevuld met één installatie. Het is een spetterende vereniging van de toeschouwerverzengende krachten van hun werk. Tot in alle hoeken spant zich het web van Schnitger en overal, door gaten en rasters, voel je de blik van Monahan's warriors op je gericht. Er zijn ook nieuwe beelden gebruikt die vreemd zijn voor hun werk tot nu toe. Zoals grote reproducties van beeldcollages die halfslachtig expliciete mangaporno vermengen met foto's van in traditionele kostuums geklede Japanners.

Of foto's van de kunstenaars zelf die in de mazen hangen van een vangnet gemaakt uit Schots geruite stof. En er zijn minutieuze potloodteke-ningen op klein formaat van menselijke figuren die zo verfrommelt zijn dat ze op voodoopopjes lijken.

De kracht van het werk van beide kunstenaars is gelegen in een confrontatie met de kijker die tot het deemoedig neerluiken van de ogen wordt gedwongen. Bij Schnitger is het web voldoende om je vast te strikken en kun je alleen verlamd met je ogen het netwerk penetreren. Bij Monahan zijn de tweedimensionale levensgrote krijgers weliswaar fragiel als papier, maar toch schrikwekkend als residuen van de aanwezigheid van een bovenmenselijke macht. Het is de afdruk van het masker dat die macht droeg toen deze zich vertoonde en die, ook al kijk je niet langer, toch voelbaar aanwezig blijft. Allebei creëren ze dus omstandigheden die een lichamelijke, subjectieve ervaring van iets dat alleen gesuggereerd wordt onontkoombaar maken.

Voor de ‘Love Scene' in Liverpool maakten ze temidden van dit geweld een kristallen grot als de vluchtplaats voor geliefden. Zoals ze kennelijk hun atelier in Japan als hun thuis voelden. Ook in Bureau Amsterdam is het thema de ondoordringbaarheid van een exotische cultuur. Uit een begeleidende tekst van Monahan blijkt dat ze zich in Japan verbijsterd hebben gevoeld dat werkelijk alles wat je ziet en meemaakt anders gecodeerd is. Het is een associatief verslag van dergelijke ervaringen tijdens de eerste dagen. "In fact there wasn't anything to remind them of anything and they were gently slipping into amnesia". Het gevoel dat hiermee gepaard gaat, het kwetsbare en het machteloze, is heel goed vergelijkbaar met de ervaring die de toeschouwers van hun werk altijd al hadden.

GOIZAMAS, Lara Schnitger en Matthew Monahan, tot 22 okt

Stedelijk Bureau Amsterdam, Rozenstraat 59, Amsterdam

Galerie Andriesse opent het nieuwe tentoonstellingsseizoen met ‘Lift', recent werk van Fiona Tan. Van buitenaf is door de geblindeerde ramen niet te zien dat de galerie open is. Maar de deur blijkt zowaar toch open te gaan. Binnengekomen is te zien hoe de donkere afscheiding van het buitenlicht de videowerken van Fiona Tan ten goede komt.

De eerste video dreigt aanvankelijk vooral conceptueel en onbegrijpelijk te zijn, maar dat valt mee. Het toont een scène in een park met één centrale hoofdpersoon. Deze lijkt ergens aan te hangen en zweeft daaraan door de lucht, iets boven de grond. Het is iemand met stevige schoenen aan, een werkbroek, werkhandschoenen met daarin een stuk touw, maar die verder gelaten en stilletjes in de lucht hangt. Eromheen lopen anderen wel druk te doen en te gebaren. Er is duidelijk iets spannends aan de hand, getuige ook de omstanders die zich in het park verzameld hebben. Maar de toeschouwer van de video komt er niet achter. De camera verklapt de clou ook niet. Hij registreert namelijk wel de bewegingen van het zwevende lichaam, maar het hoofd en waar de persoon aan hangt komen net niet in beeld.

Pas na te zijn doorgelopen naar de volgende film, wordt duidelijk wat er aan de hand is. De tweede film is in zwart-wit en wordt groot geprojecteerd op een filmscherm. Hierop is de hoofdpersoon te zien uit de vorige video. Het blijkt de kunstenaar zelf te zijn, Fiona Tan, en ze bungelt onderaan een gigantische bos ballonnen die haar meevoert over het Vondelpark. Het was de verwezenlijking van haar jeugddroom, meldt het persbericht dat op de balie van de galerie ligt. Het wegzweven is een indrukwekkend beeld. De herinnering aan de hulpeloosheid van de eerste video verdwijnt pas als de camera inzoomt op de gelukzalige uitdrukking op het gezicht van Fiona Tan.

Twee camera's die hetzelfde proces registreren maar met een heel ander resultaat. Terwijl op de eerste video de voorbereidingen werden gevolgd door een horizontale camerabeweging wordt op de tweede film de triomf van het opstijgen met een verticale camerabeweging geregistreerd. Het gevoel van overwinning, het eindelijk kunnen vliegen, wordt versterkt door het grote filmische formaat en het zwart-wit van het beeld. Het ziet eruit als een archiefbeeld: de eerste luchtballon over het Kanaal, de eerste zeppelin over de oceaan, de eerste kunstenaar aan een bos ballonnen over het Vondelpark.

Het gevoel opgenomen te worden in het Guinness Book of Records blijkt ook uit een uitnodigingskaart die op de balie ligt. Een portretfoto van Fiona Tan staat onder die van een parachutiste uit de eerste helft vorige eeuw, wiens gezicht wordt omlijst door de parachute boven haar. De foto van Fiona Tan heeft dezelfde compositie. Vanuit eenzelfde kikvorsperspectief is te zien hoe haar gezicht wordt omlijst door de rode ballonnen. Behalve iets heroïsch heeft een ballon die je meevoert voor haar ook iets sprookjesachtigs, zoals Winnie de Pooh ("How sweet to be a Cloud, Floating in the Blue!"). Het fantastische gevoel van onoverwinnelijkheid is echter totaal niet af te zien aan deze beelden. Ze tonen een klein figuurtje dat overgeleverd aan de elementen wordt meegevoerd, zonder enige inspraak.

Het monumentale beeld van een vrouw met een enorme bos ballonnen boven een park is ook gebruikt voor een zeefdrukserie. Het is een esthetische, symmetrische compositie, met een zeer lage horizon en bijna alleen maar lucht. In de benedenruimte van de galerie hangen twee videomonitoren die stills laten zien van scènes met ballonnen in het park. Fiona Tan heeft gekozen voor een monitor in plaats van gewone foto's omdat het meer de suggestie van een verhaal oproept. Je verwacht dat het beeld gaat bewegen en onbewust zoek je al naar het verhaal dat zich afspeelt. De stills tonen elk een eenzame ballon die is overgebleven van de ballonvlucht, en waarmee een meisje gedachteloos door het park wandelt. Het heroïsche uit de zwartwitfilm heeft plaats gemaakt voor de hulpeloosheid en treurigheid uit de eerste video. Enorme grote feestelijke rode ballonnen maar niemand die er vrolijk van lijkt te worden. Het regent nog net niet maar het park is verlaten en wordt alleen nog doorkruist door een enkele fietser die op weg is naar huis.

LIFT, nieuw werk van Fiona Tan, t/m 14 okt

Galerie Paul Andriesse, Prinsengracht 116, Amsterdam

Menselijke maat

Max Willems

Op de zaterdagochtend wandelen groepjes over de Keizersgracht. Veel verzorgde dames van middelbare leeftijd. Lange rokken en platte sandalen,dat werk. Ze turen op plattegronden en hebben elkaar veel te vertellen. Tot mijn verbazing zie ik ze vrolijk in het pand Keizersgracht 601 verdwijnen. Hier is sinds najaar 1999 het Huis Marseille, stichting voor fotografie, gevestigd.

De kwetterende dames komen echter, zo blijkt, niet voor de foto's van Bernd & Hilda Becher. De tuin is hun bestemming, want het is vandaag Grachtentuinendag en het Huis Marseille doet er met zijn mooie sobere grachtentuin terecht aan mee. Wie niet in de tuin moet zijn, dient eerst een kaartje voor de tentoonstelling aan te schaffen in de verzorgde voorkamer van de bel-etage. Daar is een kleine open balie, met erachter een paar bureaus. Een meisje in een blauw jurkje verricht de transactie. Vanwege het tuinenfestijn is de entree vandaag gehalveerd. Slechts een knaak in plaats van de gebruikelijke vijf gulden. Soms valt het leven mee! Voor dat miniprijsje mag ik ook nog eens een mooi door Walter Nikkels verzorgd vouwblad meenemen met tweetalige informatie over de tentoonstelling. Een heel handig dingetje: het past in de jaszak, zodat het niet gevouwen mee naar huis kan.

In de tentoonstellingszalen is het stil. Liever gezegd er is niemand. Dus kan ik even net doen alsof het allemaal speciaal voor mij is opgehangen. Vanaf een houten bank, zoals die in iedere zaal te vinden is, kijk ik naar de prachtige ensembles van hard afgedrukte schachttorens en andere mijngebouwen. Een groter contrast tussen de foto's en de ruimten waarin ze hangen is nauwelijks denkbaar.

Die enorme verstilde industriële bouwwerken aan de wanden van dit zeventiende eeuwse grachtenpand waar de menselijke maat allesbepalend is. Die maat maakt dit kleine fotografiemuseum zo bijzonder. Hier hoef je niet te dwalen en te zoeken, mis je niks als je even niet oplet en slaat de museummoeheid nimmer toe. Bovendien zijn de verduisterende rolgordijnen op enkele plaatsen een tikje opgetrokken, waardoor de bezoeker in iedere zaal even de kans krijgt een blik op de buitenwereld te werpen. Vóór op het rimpelloze bruine grachtenwater, achter op die tuin dus, waar een mevrouw op haar knieën een struikje bewondert.

Het heeft allemaal iets vanzelfsprekends. Huis Marseille voelt als een goed passende handschoen, als het ware. Maar het is niet alleen de menselijke maat die het hier aangenaam toeven maakt. Goede smaak en gevoel voor detaillering zijn maatgevend geweest voor de restauratiearchitect en -inrichters. Zij schiepen expositieruimten die zich kunnen meten met die in de beste musea ter wereld. Simpele witte wanden, mooie houten vloeren, in het souterrain zoals dat hoort marmer, en rustige tinten crème en oud groen voor het houtwerk. Jammer alleen dat het gekozen verlichtingsysteem hier en daar hinderlijk reflecteert, vooral in de wat lagere ruimten.

Heel prettig is daarentegen weer de afwezigheid van suppoosten of andere in het oog springende beveiligingsmaatregelen. In de hoeken van de zalen zijn discreet rookkleurige bollen aan het plafond bevestigd waar naar vermoeden camera's in rond kunnen zoemen. Ze ontnemen geen moment echter het gevoel hier immer jezelf te kunnen zijn.

Het voorzieningenniveau is verder minimaal, maar dat is niet zo erg op deze plek met een grote caféen boekwinkeldichtheid in de nabije omgeving. Er is een piepklein maar fris wc-tje, er is ook een lift waar je een sleuteltje voor moet hebben en in de overkapte vide tussen voor- en achterhuis staat een rek voor jassen. Simpel, maar functioneel. Aan versnaperingen, souvenirhandel of andere lolligheden doet men verder niet.

Bij het blauwe jurkje is slechts een beperkt aantal publicaties te verkrijgen, en in de tuin staan een paar alleraardigste teakhouten tuinameublementjes op het plaatsje. Daar zit een ouder echtpaar zelfgesmeerde boterhammen op te eten. Als ze klaar zijn, staan ze op, wandelen de kraakheldere gang door naar de voordeur op weg naar de volgende tuin. Ik vrees dat ze van de Bechers niets gezien hebben, maar ik zag haar een paar seconden kijken naar een grote Serrano in de gang. "Mooi, wel" hoorde ik de vrouw tegen de man zeggen, maar hij stond toen al wat vermoeid kijkend bij de voordeur. Zij snel achter hem aan.

Aantrekkelijkheid gebouw *****
Onthaal, ontvangst, kassa ****
Garderobe *
Houding overig personeel n.v.t.
Informatiemateriaal ****
Bijschriften **
Zaakteksten ****
Zitgelegenheid ***
Restaurant n.v.t.
Boekwinkel n.v.t.
Toiletten ***
Onderhoud Algemeen *****
Bereikbaarheid ***

HUIS MARSEILLE, STICHTING VOOR FOTOGRAFIE, Keizersgracht 401, 1016 EK Amsterdam, di tm zo 11-17 uur

www.huismarseille.nl

BERND EN HILLA BECHER, DE MIJNEN, tm 9 juli

WIM EN DONATA WENDERS, BUENA VISTA SOCIAL CLUB, vanaf 15 juli

Oude Grieken en jonge fotografen

Vinken en Van Kampen

Wat snel opvalt aan de foto-expositie in het Amsterdamse W139 is de titel: ‘Hellenistic’. Je geeft er als samensteller in ieder geval mee aan dat je niet van de straat bent. Tegelijkertijd staat de gemiddelde bezoeker voor een klein raadsel: wat is de link tussen de oude Grieken en de hedendaagse fotografie? Hellenistisch is in goed Nederlands een aanduiding voor een periode in de Griekse kunst die gekenmerkt werd door invloeden van buiten het Attische epicentrum. In het vaarwater van de militaire veroveringen had het Griekse rijk een dermate grote culturele expansie dat het traditionele machtscentrum haar richtingbepalende invloed verloor. In die staat van relatieve verwarring werd er door kunstenaars op allerhande perioden en stijlen teruggegrepen. Ook was het een tijd om te leren en in verwondering een nieuwe wereld te aanschouwen. De analogie met de stand van zaken in de kunst van nu is in die zin goed te maken, hoewel je je kunt afvragen of de term iets specifieks vertelt over fotografie. De veertien fotografen die aan de tentoonstelling hebben meegewerkt delen een antropocentrische blik. Hun verwarring en verwondering resulteren in foto’s van mensen in een betekenisvolle relatie met een omgeving. We zien personen frontaal en levensgroot, maar ook als een gevonden voorwerp langs de kant van de weg of drijvend in het water. De ene keer als vormgevers, de andere keer als slachtoffers van de wereld om hen heen.

Zo hebben de foto’s van Phoebe Maas de interacties tussen de afgebeelde mensen en hun verhouding met de fotograaf én de beschouwer als onderwerp. Bij Tim Gutt en Frank Kok daarentegen zijn geen personen in beeld gebracht, maar gaat het om het tonen van sporen van menselijk handelen, waardoor de wereld een ontvlucht toneel lijkt.

De tentoonstelling laat zien hoeveel mogelijkheden er voor de fotograaf zijn. De vormverschillen zijn enorm. Er wordt afgedrukt op papier of plastic, de afmetingen variëren van een paar centimeter tot een paar meter, er zijn lichtbakken en video’s, enzovoort. Misschien komt juist daardoor zo scherp het gemeenschappelijke naar voren. Want al die middelen worden door deze fotografen aangewend om het subjectieve beeld aan te kleden, of wel de wereld in dramatisch licht te zetten.

HELLENISTIC, Morad Bouchakour, Tim Gutt, Juul Hondius, Frank Kok, Phoebe Maas, Freya Maes, Thomas Manneke, Ania Rachmat, Julika Rudelius, Stephanie Saelman, Marike Schuurman, Andrea Stultiëns, Esther Zilversmit & Appie Bood, t/m 23 juli

W139, Warmoesstraat 139, Amsterdam, wo tm zo 13-18 uur

Permanent room

Martijn Verhoeven

Waarom spreken fotoalbums zo tot de verbeelding? Misschien wel omdat het bedrieglijk echte documenten van het verleden zijn (terwijl we eigenlijk wel beter weten). En misschien ook wel omdat ze ons herinneren aan het verglijden van de tijd en de onmogelijkheid de klok terug te draaien. De spanning tussen de bedrieglijke aspecten van het medium fotografie en onze behoefte om beelden uit het verleden te bewaren is goed zichtbaar in het werk van de Japanse kunstenares Mitamura. Mitamura gebruikt haar eigen fotoalbum gelukkig altijd als middel, nooit als doel. Met de installatie ‘Permanent Room', die deel uitmaakt van het programma ‘Voices from Japan', creeerde ze verschillende lagen van ervaring door in de ruimte van het Waaggebouw een tijdelijk vertrek te plaatsen. In de buitenste schil, de ruimte om het tijdelijke vertrek heen, bracht ze forse portretten van haar ouders aan. Het zijn koele, glossy foto's van mensen op leeftijd, verscholen achter zonnebrillen, die weinig van hun gevoelslevenprijs geven.

Op een wandmeubel ernaast heeft Mitamura een klassefoto uit de jeugd van haar moeder geprint. Wat een onbevangenheid in vergelijking met de geposeerdheid van de vrouw op latere leeftijd! In tegenstelling tot de ruime buitenruimte heerst er in het centrale, tijdelijke vertrek een intieme sfeer. De grond ligt vol met matrassen die je uitnodigen plaats te nemen. Ook hier zijn foto's aangebracht op de wanden, maar ze verschillen duidelijk met die van buiten: vaak piepkleine foto's van bekende rituelen zoals een diploma uitreiking, en een aandoenlijke snapshot van een volwassen man in een kabelbaanwagentje met veel te veel boodschappentassen. Hoewel geen van de foto's in de binnenruimte van zichzelf een bijzondere kwaliteit heeft, prikkelen ze tesamen wel je fantasie. Mitamura wist de mogelijkheden van de verschillende media te benutten – ze is modeontwerper, fotograaf en beeldend kunstenaar – en voegde verschillende effecten samen tot een ruimtelijke constructie. Ze gebruikte bijvoorbeeld een oud schemerlampje en Amerikaanse marsmuziek uit de jaren vijftig, die je eigen herinneringen en associaties naar boven laten komen. Toch weet de installatie als geheel niet te overtuigen. De binnenruimte is fraai en biedt de bezoeker genoeg ruimte voor verbeelding, maar de buitenruimte wordt gedomineerd door de imposante, in dit geval hinderlijk aanwezige architectuur van het Waaggebouw, die de foto's tot requisieten reduceert. Bovendien missen die foto's een samenhang die hen een betekenisvolle laag geeft.

PERMANENT ROOM, t/m 27 augustus

De Waag, Aalmarkt 21, Leiden, wo t/m zo 12-17 uur

"Met de keuze voor portret en landschap haakt het Fries Museum in op de discussie die gevoerd wordt in de museumwereld over de verspreiding van kunstenaars en stromingen in de diverse Nederlandse musea. Niet allemaal een Ger van Elk, een René Daniels of een Jan Dibbets, maar musea met eigen smoelwerken is de gedachte. Niemand heeft er wat aan dat in de musea in Maastricht, Enschede en Leeuwarden dezelfde kunst te zien is. Het Fries Museum gaat voor een eigen smoel".

Duidelijker dan in de Zomereditie van de ‘Fries Museum Krant' kan niet verwoord worden welk beleid Wim van Krimpen de afgelopen twee jaren in het Fries Museum gevoerd heeft. Bij zijn plotselinge komst naar Leeuwarden werd hij door sommige lokalo's uitgemaakt voor het Paard van Troje. En nu twee jaar later zijn vertrek vaststaat, heeft hij van die scheldnaam een geuzennaam gemaakt. De tentoonstelling van zijn aankopen, die gefinancierd konden worden met behulp van de Mondriaan Stichting, heet fier ‘Het Paard van Troje'. Voor de fooi van zegge en schrijve 50.000 guldens per jaar heeft Wim van Krimpen geopereerd als een particuliere verzamelaar: snel, goed, gepassioneerd en goed op de centen passend. Je zou bijna willen dat alle conservatoren en museumdirecteuren een workshop bij die man gingen volgen: wacht niet op het beleidsplan, wacht niet op het goedkeurende knikje van je collega, koop niet met je oren, maar koop met je hart en met je hersens. Natuurlijk is er kritiek mogelijk. Zo is het zelfs de vraag of ieder museum in Nederland hedendaagse kunst van het kaliber jong, fris en veelbelovend moet kopen. Iedere keuze is per definitie in hoge mate speculatief. Iedere aankoop van jong talent is een sprong in het duister. En de opslag van al dat nieuwe grut vreet zoveel ruimte en geld, dat gewoon beleid crisisbeleid dreigt te worden: want wat moeten we met al die werken als ze uit de gratie raken, het verval toeslaat en de onverschilligheid de overhand krijgt?

Wim van Krimpen heeft – in mijn ogen – zeer goed ingekocht van jonge Nederlandse kunstenaars. Hij heeft werken gekocht, die volgens het persbericht "een goed beeld geven van de ontwikkelingen in de hedendaagse kunst". Deze uitspraak moet ook voorzien worden van een kanttekening. Want wat moet je bijvoorbeeld met foto's van Céline van Balen en Hellen van Meene als er geen geld is (?) voor een werk van Rineke Dijkstra? Ontwikkelingen in de hedendaagse kunst kun je alleen tonen als je verbanden of dwarsverbindingen kunt laten zien.

Zo heb ik ook mijn twijfels het nut van het landschap als selectiecriterium. Het lijkt me eerder een non-criterium, maar dit terzijde: kom en geniet van twee jaar avontuur. Te zien zijn werken van Céline van Balen, Rob Birza, Sara Blokland, Arjen Boerstra, Koos Breukel, Otto Egberts, Risk Hazekamp, Paul Klemann, Jeroen Kooijmans, Paul Kooiker, Jan Koster, Juul Kraijer, Inez van Lamsweerde, Erik van Lieshout, Hellen van Meene, Arno Nollen, Ronald Ophuis, Wouter van Riesen, Frank van der Salm, Charlotte Schleiffert, Gé-Karel van der Sterren, Berend Strik, Michael Tedja, Robert Zandvliet en anderen. Leeuwarden is deze zomer een glorieus brandpunt van hedendaagse kunst. Naast ‘Het Paard van Troje' is er in de Grote Kerk van diezelfde plaats de tentoonstelling ‘Verlicht mijn ogen' en in andere afdelingen van het Fries Museum is er de grote fototentoonstelling ‘Friesland is…'. En aanpalend in Buro Leeuwarden is de solo van Charlotte Schleiffert: ‘Breathe with me'. Over ‘Verlicht mijn ogen' met Machteld van Buren, Marlene Dumas, Gijs Frieling, het duo Groenewoud/Buij, Zoltin Peeter, Jan Roos, Manfred Stumpf, Freark van der Wal en Ramon van de Werken kan ik weinig zeggen, want deze tentoonstelling over het beeld van Jezus tweeduizend na Christus heb ik zelf georganiseerd.

Charlotte Schleiffert heeft in Buro Leeuwarden uiterste pogingen ondernomen de toeschouwer op te sluiten in een environment van schilderijen en tekeningen, die het mythische woord ‘Venusgrot' van een nieuwe betekenis voorziet. Ze is brutaal, een beetje vulgair, wild en recht voor haar raap. Maar na een poosje ga je toch verlangen na de echte jaren 80, toen wild schilderen een nieuwer geluid was. ‘Breathe with me' is een tentoonstelling die niet echt tot leven wil komen. Ze heeft mij althans niet echt geraakt.

Het Fries Museum onder Wim van Krimpen richt / richtte zich – zoals gezegd – op de genres van het landschap en het portret. Dit gevoegd bij de ‘Simmer 2000 Manifestatie', die de thuiskomst van alle Friezen in diaspora gedurende de maand juli 2000 behelst, en het feit dat de foto als medium tegenwoordig nergens meer mag ontbreken, leverde de context op van de fototentoonstelling ‘Friesland is…'.

Tien fotografen kregen de opdracht – alweer mede mogelijk gemaakt door de Mondriaan Stichting – "hun visie op het Friesland van nu vast te leggen". En ook deze tentoonstelling is – het spijt me dat ik het moet zeggen – niet echt sprankelend of levendig te noemen. Natuurlijk weten de uitverkorenen dat het clichébeeld van Friesland uit ‘oneindige meren, wapperende zeilen, onstuimige luchten, uitgestrekte landerijen en stoere mannen' bestaat. Maar wat zij daar tegenover stellen, graaft over het algemeen niet veel dieper. Portretten van skûtsjeschippers, markante boeren, gezichten op het Wad, vakantiehuisjes, kerktorens, bergen autobanden op een industrieterrein, etc. etc. Het zijn nieuwe algemeenheden, die je in principe overal kunt tegenkomen. Iedereen blijft braaf achter de camera staan als buitenstaander en zelfs als toerist.

De enige die echt tot denken – over Friesland – aanzet, is de Chinees Zhuang Hui. Op basis van een ‘weekje' Leeuwarden bouwde hij in Peking een virtueel panorama dat vervolgens gefotografeerd werd en digitaal naar Leeuwarden werd gestuurd. Het uiteindelijke resultaat is een kolossale foto (225 x 400 cm.) met de titel ‘Year 2000. The street of Leeuwarden'. Voor een toneeldecor van Leeuwarder monumenten waar een verkeersongelukje is nagespeeld met miniatuurautootjes, verschijnt een tiental identieke reuzen en een soort oermoeder. Dit alles onder de subtitel – zoals Wim van Sinderen memoreert – "Friesland, it is a really beautiful natural place".

Alle tentoonstellingen zijn tm 3 september te zien 

Of aardappelgooien naar Lenin als een politieke daad opgevat moet worden, is nog de vraag. Maar het beeld is wel een van de weinige kunstwerken tijdens de expositie in het Groningse Noorderplantsoen dat niet braafheid als enige troef heeft.

Zou hij wel of niet komen? Het plan om een origineel Leninbeeld naar het Noorderplantsoen te halen, zorgde de afgelopen weken voor veel commotie: goede promotie voor de tentoon-stelling ‘10 in het groen', die het Centrum Beeldende Kunst Groningen deze zomer organiseert. Lenin kwam, werd besmeurd met de aardappels die om de voet van het negen meter hoge beeld heen liggen en in de nacht van Denemarken-Nederland (0-3) van een oranje jasje voorzien. Kunstenaar Hans van Houwelingen had dit lot over het beeld dat hij naar Groningen liet komen, zelf afgeroepen door in de pers uitspraken te doen die dergelijk gedrag voorspelden.

Ook het nijlpaard dat kunstenaar John Körmeling in de centrale vijver wilde loslaten, maakte de Groningse tongen los. Het beest kwam niet. In plaats daarvan laat Körmeling tijdens de tentoonstellingsperiode een aan het park grenzende woonhuisgevel verbouwen tot een achtergevel. Het huis moet de indruk wekken het plantsoen als achtertuin te hebben. Dergelijke interactie met buurtbewoners en parkgebruikers is een doel van de tentoonstelling.

De uit het hele land afkomstige kunstenaars kregen als opdracht het functioneren van kunst in de openbare ruimte van het park te onderzoeken. Parallel met de openluchtexpositie is in het CBK aan de Trompsingel ‘20 onder dak' te zien, waarin het proces dat leidt tot kunst in de openbare ruimte, aan bod komt.

De ‘spanningsvelden' van het park zijn door de kunstenaars netjes opgespoord en tot kunst verwerkt. Vaak komt dit neer op een tegenstelling tussen cultuur en natuur. Voor ‘Het Observatorium' betekent dit werk versus ontspanning, uitgevoerd als werkplekken in de speelweide. Voor Luc Souren is het industrie (een schoorsteen) versus flora (een boom), die tot één object samengevoegd het werk ‘Stoppen met roken' vormen. Sjaak Langenberg gebruikt het park als decor voor figuranten en stelt daarmee kunstmatigheid versus natuurlijkheid centraal. Gillion Grantsaan probeert plantsoenjunks in de muziekkoepel met de door hen veroorzaakte problemen te confronteren door middel van weinig choquerende teksten. Geëngageerde, politiek correcte kunst.

Het ‘Zuidzee-eiland' van Nico Parlevliet is binnen deze braafheid bijzonder. Het beeld in de vorm van een eilandje, dat net genoeg plaats biedt aan vier mensfiguren en een palmboom, is van leem, zand, stro en paardenvijgen gemaakt.

Een zonnepaneel drijft de ventilator aan die door de monden van de figuren de bezoeker aan de aard van het materiaal herinnert. Parlevliet confronteert de illusie van het arcadische park met een werkelijkheid van stinkende tweedehands materialen. Het werk zet natuur niet louter tegenover cultuur, maar combineert in zichzelf het aantrekkelijke en het afstotelijke van natuur, maar ook van kunst. Het kunstenaarsmodel dat strontlucht ademt is bepaald het tegenbeeld van het klassieke ideaal, hoewel deze omdraaiing in de postmoderne tijd ook niet bijster veel opzien meer baart.

10 IN HET GROEN, in het Groningse Noorderplantsoen en 20 ONDER DAK in het CBK Groningen zijn nog te zien tm 30 juli 

Hellen van Meene: Nieuw Werk

Miriam Bestebreurtje

Wat een wonderlijk, zachtroze pathos komt je tegemoet als je de galerie binnen stapt. Vanaf een veertigtal foto's kijken meisjes in ouderwets-aandoende jurkjes en bloesjes je betekenisvol net niet aan. Mollige meisjes in de satijnen bustiers van hun overgrootmoeders, een pijnlijk mager meisje in een chique jurk die aan geen kant past, witte kniekousjes in zwarte lakschoenen. Het zijn de meisjes van Hellen van Meene, de jonge fotografe die sinds haar afstuderen in 1996 een opmerkelijke, stormachtig te noemen carrière meemaakt. Nadat zij als enige ‘afstudeerder' in aanmerking kwam voor ‘Scanning', de selectie voor gemeentelijke kunstaankopen in het Stedelijk Museum in Amsterdam, heeft zij al tentoonstellingen in Londen, Brussel,Milaan en Los Angeles gerealiseerd. Japan staat voor de herfst in de planning. Blijkbaar raken haar beelden van jonge vrouwen een snaar die zelfs niet aan de westerse cultuur gebonden is.

Lopend langs de foto's zoals die bij Galerie Paul Andriesse hangen is het makkelijk te begrijpen waarom men zich tot Van Meene's werk aangetrokken voelt. Haar beeldtaal is erop gericht een specifieke en vooral zeer herkenbare periode in het opgroeien te laten zien.

De jonge vrouwen die Van Meene fotografeert lijken op het punt te staan de wereld van de grote mensen in te gaan, het kostuum ervoor hebben ze al uitgezocht. Maar staande op de drempel hebben zij hun twijfels. Met de raadselachtige maar schijnbaar betekenisvolle houdingen en blikken die Van Meene de modellen laat aannemen vertelt zij van dat moment, dat je hebt begrepen dat de wereld verrot en corrupt is, dat je hormonen je vooruit stuwen, maar dat jij de stap niet wilt nemen. Bang voor het verlies van je idealen, voor het verlies van jezelf. Wie herkent deze gevoelens niet? Wie herinnert zich niet de middagen, piekerend doorgebracht. De beelden van Van Meene roepen deze herinnering op zonder aanspraak te doen op een rationeel na te trekken beeldtaal. De meisjes zijn beslist niet onschuldig te noemen, maar het is opvallend hoe aseksueel de beelden zijn. Alhoewel betrekkelijk veel huid te zien is en er soms zelfs borsten door een bloesje schijnen, is van prikkeling en uitdaging geen sprake. De dameskleding wordt niet voor het effect gedragen. In een wereld waar alles erop gericht lijkt om meisjes zo snel mogelijk te seksualiseren zodat zij als consumenten aan de wereld deel kunnen nemen, en er sprake is van een beginnende puberteit op hun achtste, is de stille nuance van Hellen van Meene een verademing.

In haar beelden zijn de Spice Girls en Lara Croft afwezig. Toch ligt hier ook meteen de reden waarom haar beelden uiteindelijk te makkelijk zijn. Bij de kijker de herinnering aan een zeer kwetsbare periode oproepen is een bekend recept om een kort en krachtig effect te sorteren. Maar haar meisjes zijn daardoor wel eendimensionale, lijzige tobbers geworden. Waar is de weergaloze giechelhumor, de angstaanjagende agressie en de anarchistische energie gebleven die deze modellen tot echte mensen maakt?

HELLEN VAN MEENE: NIEUW WERK, di t/m vr 11-18 uur

Galerie Paul Andriesse, Prinsengracht 116, Amsterdam, za 14-18 uur, 1e zo v/d maand 14-18 uur

Ikzelf loop niet zo snel warm voor een fikse wandeling. Dan praat ik nog maar over alles verder dan tien kilometer. Soms moet je echter je grenzen aanpassen, zo bleek mij onlangs weer eens. Wandelend naar het door Paul de Kort gerealiseerde land art-project ten noorden van Mander en nabij de Duitse grens, besef ik te laat waar de schoen (de mijne altijd met hoge hak) wringt als het het bekijken van land artwerken aangaat.

Ik kan iedereen mijn reisdoel aanraden, maar niet mijn reisschema. De pijnlijke details ervan zal ik u besparen, maar laat ik u nog voor u vertrekt een aantal praktische tips influisteren: vertrouw nooit iemands tijdinschatting van een te voet af te leggen afstand, zeker niet die van de telefoniste bij Openbaar Vervoer Reisinformatie. Gaat u toch met het openbaar vervoer neem dan een extra paar schoenen en een vouwfiets mee. Neem liever de auto, huur er desnoods een want het zal uw ervaring van het reisdoel nog waardevoller maken. Wat je soms al niet voor kunst (of voor een beetje artikel) over moet hebben, maar ik kan u verzekeren dat wat voor de haken beschreven is, zeker uw moeite zal lonen.

"As soon as I start walking, I feel happy", is een gevleugelde uitspraak van Richard Long, een belangrijk vertegenwoordiger van de land art. Dat het wandelen hem gelukkig maakt is een mooie bijkomstigheid, hij legt immers jaarlijks duizenden mijlen te voet af voor het maken van werken. Tijdens zulke reizen laat hij met ter plaatse aangetroffen materialen als stenen, zand, takken of sneeuw sporen na in de natuur in de vorm van beelden. Alle sporen worden door hem zorgvuldig gefotografeerd. Alle foto's met de daarop vastgelegde handelingen krijgen een titel en fungeren als autonome werken binnen het stramien van de reis, die als totaal wordt gepubliceerd in boekvorm of in een portfolio. Ook de serie wordt door Long voorzien van een korte maar krachtige omschrijving en de combinatie van beide levert vaak een wonderlijk tot de verbeelding sprekend, documentair beeld op: THROWING SNOW INTO A CIRCLE A 7 DAY WALK IN THE GLÄRNISH MASSIF 1991

Toen eind jaren zestig in Amerika Land Art ontstond uit protest tegen het conservatieve museum- en galeriesysteem, werden de werken die in veraf gelegen en onherbergzame gebieden geïntegreerd werden in de natuur ook wel earth-works genoemd. Bekende voorbeelden zijn ondermeer de zontunnels van Nancy Holt, de spiraalvormige pier van Holt's man Robert Smithson, het veld met bliksemafleiders van Walter de Maria en de in de grond uitgegraven negatieve sculpturen van Michael Heizer. De nieuwe stroming ging aan Holland niet onopgemerkt voorbij. Een van de eerste Sonsbeekedities in 1970, getiteld ‘Buiten de perken' stond geheel in het teken van land art. Onder de deelnemers bevonden zich pioniers als Robert Morris, Jan Dibbets en Robert Smithson maar ook de bijvoorbeeld minder bekende Brabantse kunstenaar Johan Lennarts.

Het fenomeen land art brengt voor het publiek echter wel een paar nadelen met zich mee. De ‘in the middle of nowhere' ontstane ruimtelijke ingrepen zijn niet makkelijk te bereiken, laat staan dat je ze dan ook altijd kunt bekijken. Werkend met natuurlijke materialen en reagerend op processen van dezelfde aard, zijn de meeste earthworks geen lang leven beschoren. Maar ervan uitgaand dat het project duurzaam is, dan nog begint de ervaring van het werk pas op het moment dat je begint te wandelen. Je ondergaat dezelfde ervaring als de kunstenaar die het eerst het onontgonnen terrein heeft betreden, zijn ontworpen paden volgend wordt het werk zichtbaar gemaakt door de wandeling. Spreekt dat je aan dan is er wellicht sprake van enig geluk. En over geluk gesproken, in Holland hebben we ieder geen Grand Canyon of Alpen, ons vlakke land is ideaal voor niet getrainde wandelvoeten.

Met zijn ontwerp voor de Mandercirkels, gelegen in de Noorderlijke Manderheide te Overijssel drukt Paul de Kort (Den Helder, 1961) een subtiel stempel op een landbouwkundig experiment daterend uit 1929. Destijds liet textielfabrikant Gerard Jannink twee cirkelvormige akkers aanleggen voor de verbouwing van graan. Ten behoeve van het behoud van dit opmerkelijke agriculturele monument, realiseerde op uitnodiging van de Esselink Stichting en Kunst en Cultuur Overijssel De Kort met minimale ingrepen een monumentaal wandelparcours dat moet voorzien in een duurzaam bestaan van de cirkels. En bovendien het fenomeen voor de beschouwer op grondniveau ‘zichtvaar' maakt.

Het voor de bezoeker aangelegde pad begint bij de meest oostelijke cirkel en omtrekt exact het van oudsher naar de zon en aarde verwijzende symbool. Op de in het midden door De Kort aangebrachte heuvel, die refereert aan de nabije tumuli (grafheuvels) daterend uit de IJzertijd, zijn spiraalsgewijs de voor de streek typerende jeneverbesstruiken aangeplant. Via de Oost-West middenas naar de kern van de tweede cirkel lopend, wordt de bezoeker voor een dilemma geplaatst. Welke weg te nemen als het pad zich ontrolt in een labyrint?

Bewandel ze allemaal, dat stemt de kunstenaar des te gelukkiger.

In het kader van de oplevering van het project Mandercirkels verscheen de publicatie ‘Topor', met teksten van Peggie Breitbarth en Lisette Pelsers.

Uitgave van Esselink Stichting, ISBN 90-6947-012-8.

Tekening centraal

Rob Perrée

Sommige kunst gaat aan bescheidenheid ten onder. De tekening is zo'n aarzelend medium. Ze wordt vaak in kleine, laaggeplafonde kabinetten getoond, alsof ze de grote witte wand niet aankan. Ze heeft nog steeds de naam schets te zijn, terwijl ze makkelijk op eigen benen kan staan. Op alleen tekeningen kan je geen kunstenaarsschap bouwen, terwijl een carrière van alleen schilderijen alom wordt geaccepteerd. Het positiefste oordeel dat de tekening ten deel lijkt te kunnen vallen is dat het zo'n prettig direct medium is. Merkwaardig, zo'n stiefkindbehandeling.

Ik moest daaraan denken toen ik op de tekeningencollectie van de Provincie Utrecht stuitte. Een ten onrechte onbekende collectie van ruim 250 tekeningen van Nederlandse kunstenaars, die nu eindelijk de kelders van het Centraal Museum heeft verlaten om aan den volke getoond te worden.

Die collectie bestrijdt alle vooroordelen die er ten aanzien van tekeningen zijn bijzonder effectief. Er zijn unieke conceptuele ‘non-tekeningen' van Stanley Brouwn (waar is hij gebleven?) en Jan Schoonhoven, maar ook de generatie Daniëls, Dumas, Visch en Van Koningsbruggen is met prachtige werken vertegenwoordigd. Van de jongste generatie is onder andere een verstild portret van Rosemin Hendriks en een aanstekelijk wispelturige tekening van tegenpool Charlotte Schleiffert aanwezig. Onder de wat tamme naam ‘Heden Getekend' is de komende maanden een selectie te zien in Kasteel- Museum Sypesteyn in Loosdrecht. Een locatiekeuze die niet uit luxe geboren is (het kost de verantwoordelijk conservator moeite goede plekken voor deze collectie te vinden), maar die een onverwachte bijdrage kan leveren aan de status van de tekening.

Behalve de kwaliteit van het gebodene is namelijk het bijzondere van deze tentoonstelling, dat de tekeningen worden gepresenteerd tussen de voorname familieportretten en omringd door antiek glas- en zilverwerk, gedateerde wapens en oude klokken. Meer ruis kan een tekening zich niet wensen. Ze zal bewijzen, dat het een concurrentiebestendig autonoom medium is, met unieke mogelijkheden, dat het verdient volwaardig en volwassen behandeld te worden.

14 juli tm 17 september, Kasteel-Museum Sypesteyn, Nieuwe Loosdrechtsedijk 150, Loosdrecht

www.sypesteyn.nl