Nieuwe schilders

Loukie Hoos
Helen Verhoeven, EVENT DETAIL 3, 2008

Acht schilders die in 2006 en 2007 op de Rijksakademie verbleven, tonen recent werk in de galerie van het Leids Academisch Ziekenhuis. Volgens het persbericht maakt de tentoonstelling duidelijk ‘wat de hedendaagse schilder fascineert, welke onderwerpen hij kiest en waarom hij de schilderkunst nodig heeft om zich uit te drukken’. Het lijkt te mooi om waar te zijn, maar wie weet valt er naar aanleiding van de werken van deze ‘nieuwe schilders’ toch iets te zeggen over de laatste ‘trends’ in de schilderkunst.

Midden in de galerie staat een grote kijkdoos van Pere Llobera (1970). Aan de buitenkant is de doos versierd met bloemen, tussen de bloemen heeft hij twee taferelen geschilderd: links een verzameling kale woonblokken, rechts een schilder achter zijn ezel in een rivier die door een idyllisch landschap stroomt. In de kijkdoos steekt een man, springend van rots tot rots, een rivier over. Door de prominente positie van dit werk in de tentoonstelling en Llobera’s expliciete verwijzing naar de kloof tussen romantische verlangens en al dan niet treurig stemmende feiten van alledag vormt dit werk wellicht de sleutel tot deze tentoonstelling.

In interviews vertelt Llobera dat een nieuw werk bij hem vaak begint met een dagelijkse gebeurtenis en associaties die hierbij worden opgewekt. Op deze basis construeert hij complexe beelden waarin historische citaten, beelden en manieren van schilderen, worden opgenomen. Door Llobera’s schildertalent blijft het geen collage maar wordt het een samenhangend, dramatisch en overtuigend schilderij dat noodt tot associëren en interpreteren. De beelden suggereren maatschappijkritiek maar blijven door hun meerduidigheid ongrijpbaar.

Met de terugkeer van romantische verlangens in de hedendaagse kunst wordt Casper David Friedrich steeds vaker geciteerd. Het werk Crossing the river Styx van Jasper Hagenaar (1977) is zo’n citaat. De man op het schijnbaar romantische schilderij lijkt verblind door goddelijk licht, hij tast met een stok de sublieme ruimte voor zich af die echter geen houvast biedt. Verdrinking dreigt. In de schilderijen van Hagenaar nemen de eenzame cowboy, boom, wolf of robot vaker een centrale plaats in. Dit werk is op te vatten als verweer tegen de vervlakking van het waarnemen en herinneren door de eindeloze herhaling van beelden in de media. Hagenaar wil de intense beleving van zijn jeugd terug en probeert dit romantische verlangen al schilderend te realiseren. Iconen uit zijn jongenskamer of details van televisiebeelden plaatst hij centraal in het beeld, veelal tegen een monochrome achtergrond, om ze al schilderend weer tot leven te brengen. De donkere ondertoon en zijn mooie maar stoffige kleurgebruik herinneren aan de vergeefsheid van dit streven.

Het schilderen van eigen ervaring refereert niet altijd aan romantiek. Het werk van Micha Patiniott (1972) is gebaseerd op zijn speelse manier van kijken naar dagelijkse gebeurtenissen. Triviale situaties lopen bij hem gemakkelijk uit de hand en leiden tot poëtische, bizarre of grappige beelden. Op één van de schilderijen hangt bijvoorbeeld een parelketting in de soep waardoor de parels terugkeren in de schelpen die de soep haar smaak geven. Zijn werk is schraal geschilderd in bescheiden, zachte kleuren en herinnert aan de verwondering over onze verbeeldingskracht die ook Alice in Wonderland kenmerkt.

Tala Madani (1981) en Helen Verhoeven (1974) maken ook gebruik van lichtvoetigheid in hun kritisch commentaar op menselijk gedrag. Volgens postmodernistsch gebruik zetten zij humor en parodie in om te grote ernst of pathetiek te voorkomen. De ongrijpbaarheid van Llobera’s beelden kan een vergelijkbare functie hebben. Hier geen Ophuis adepten, expliciete beelden van oorlog of ander leed ontbreken. De Iraanse Madani hekelt machogedrag en seksuele stereotypering. Ze schildert stoere mannen met baarden in zachte en warme kleuren, omringt hen met symbolen van impotentie of geeft hen een rol in vrouwelijke- en homorituelen. In het LUMC hangt een rij krijgshaftige mannen (in wit en roze geschilderd). Boven de mannen hangt een zwaard van Damocles dat werkt als slagroomspuit. Iedere man draagt een kers op het witte hoofd en zal deel worden van een reusachtige pudding, de achterste zijn al onder de room verdwenen. Vooral in serie zijn deze cabareteske (bijna) cartoons effectief, helaas hangt de rest van de serie al bij Saatchi in Londen.

Helen Verhoeven toont Event, detail, een ‘event’ in een volle museumzaal is drie maal ‘gefotografeerd’, hetgeen resulteert in drie grote, helder geschilderde, volle schilderijen. Drie schijnbaar toevallige, bizarre uitsneden, die elkaar deels overlappen. Het lijken verschillende gebeurtenissen waardoor het onze gebrekkige en selectieve waarneming illustreert. Op ieder schilderij wijst een vrouw in blauwe avondjurk – als in een eigentijdse Hitchcock – de weg naar steeds een ander centrum van het gebeuren. Op één van de schilderijen wordt de centrale figuur (weer een man met baard) oraal bevredigd, terwijl iemand zijn ogen met haar handen bedekt. Het publiek reageert niet. Gelijkvormige mensen, van verschillende grootte, staan met gesloten ogen in starre rijen, als Byzantijnse heiligen of tragische maar stomme koren. Waar rijen vrouwen hartvormige Bunny-pakjes dragen, zwijgt de meerderheid.

Wellicht gaan de kleurige, ietwat vormeloze schilderijen van Heddy-John Appeldoorn (1975) ook over selectieve waarneming. Op zijn werk loeren vosachtige wolven achter bomen of wordt een mens door ratten aangevallen. Zijn vrolijke kleuren toveren de dreiging weg zoals ons comfortabele leven de impact van de klimaat- en andere crises vermindert. Als Appeldoorn dit duidelijk wil maken, overtuigt het werk niet omdat de dreiging inderdaad niet voelbaar is. Wat blijft is een vrolijk, lekker geschilderd schilderij en een vrij triviaal concept.

Het is opvallend hoe, bij al deze schilders, de manier van schilderen belangrijk is voor de betekenis van het werk. Het schilderen is dienstbaar aan het geheel en geen onderwerp op zich. Alleen bij Aukje Koks (1977) krijgt het schilderij als ding nog expliciet de aandacht. Ze hing zes lapjes linnen naast elkaar, op ongelijke hoogte. Op drie ervan schilderde ze vulkanische, potentieel sublieme, beelden. Op de drie andere stukjes linnen staan een aantal mogelijke handelingen met de niet gebruikte lijsten afgebeeld: opstapelen, omzetten in ruimtelijk werk of het zo neerleggen van de latten dat het woord WINDOW ontstaat. Het is een aardige en inventieve variant op een overbekend thema. Ook het werk van Malin Persson (1978) valt op als uitzondering, zij schildert geometrische landschappen en is daarmee de enige die nog waargenomen realiteit ‘afbeeldt‘.

Opvallende nieuwe ontwikkelingen ontbreken in de tentoonstelling, tenzij de kwaliteit van het werk als zodanig kan gelden. Deze kunstenaars blijken geregeld in staat voorstelling, kleurgebruik, manier van schilderen en compositie te integreren tot een beeld waarin deze verschillende ingrediënten elkaar op een bijna klassieke manier ondersteunen en zo bijdragen aan de zeggingskracht van het werk. Dat levert in ieder geval een aantrekkelijke tentoonstelling op maar misschien betekent het meer: misschien ontstaat er na alle exercities, provocaties en grensoverschrijdingen van de afgelopen jaren ruimte voor integratie van de verworvenheden en ook voor deze klassieke kwaliteit. Dat zou een vreugdevolle ontwikkeling zijn. Als er op deze basis in de thematiek toenemende aandacht zou zijn voor persoonlijk geworstel met grote – al dan niet romantische – verlangens gaat de schilderkunst een spannende tijd tegemoet.

NIEUWE SCHILDERS
Heddy-John Appeldoorn, Jasper Hagenaar, Aukje Koks, Pere Llobera, Tala Madani, Micha Patiniott, Malin Persson, Helen Verhoeven
29 januari t/m 15 maart 2009

Galerie LUMC
Albinusdreef 2, Leiden

Jasper Hagenaar, CROSSING THE RIVER STYX, 2008
Pere Llobera, UNTITLED, 2008