Een monstrueuze leegte

Constantijn Smit

Een toerist arriveert per trein in Rotterdam. Hij verwondert zich direct over de spoedige en gesmeerde aanbouw van het nieuwe station. Dat zal wel te danken zijn aan de harde-werker-mentaliteit van de nuchtere Rotterdammers, denkt hij. Over de Westersingel volgt hij een beeldenroute van wereldberoemde beeldhouwers. Daarna vergaapt hij zich aan de spectaculaire architectuur in het centrum en op de Kop van Zuid. Soms pauzeert hij, eet een frietje bij Bram Ladage en drinkt koffie bij Hotel New York. Tenslotte bezoekt hij het Rotterdamse boegbeeld Verwoeste stad van Zadkine. Met open mond bewondert hij het met brons omlijste gat.

Dan bekruipt hem een leeg gevoel. De stedelijke eenzaamheid van deze metropool wordt hem zwaar te moede. Ja, deze stad werkt hard, maakt mooie gebouwen en leeft. Maar bij dat leven wordt hij niet betrokken. Sterker nog, de moderne façades van de hoogbouw, de winderige Erasmusbrug over de grijze Maas versterken bij hem alleen maar het gevoel dat hij hier alleen is. Een eenzaamheid die niet oplost in gezelschap. De leegte in het beeld van Zadkine is niet alleen een herinnering aan het weggevaagde hart van Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog. De metafoor reikt nog verder. De weglating verwijst ook naar het gemis dat een bezoeker aan Rotterdam voelt. Een gemis door het niet kunnen deelnemen aan het échte Rotterdam. Een onzichtbaar gedeelte in het hart van de stad dat alleen beleefd kan worden door de bewoners.

Haar ware gezicht wordt namelijk alleen zichtbaar door een langdurig verblijf. De Rotterdamse mentaliteit is alleen te benaderen via omwegen. Om op het juiste tijdstip op de juiste plaats te zijn is een publiek geheim onder Rotterdammers die zich niet gemakkelijk laat overbrengen op buitenstaanders. Rotterdam wordt gemaakt door de bewoners en hun ‘geheime’ kennis en verborgen activiteit. Niet verwonderlijk voor een stad die continu verandert en zelfs meerdere malen werd vernietigd.

Helaas is het stadsbestuur van Rotterdam gevoelig voor kritiek van buitenaf en te ongevoelig voor haar onzichtbare kwaliteit. Met een eindeloze parade aan festivals probeert het stadsbestuur Rotterdam als een leuke stad bekend te maken in de rest van Nederland, voor elk wat wils: museumnacht, zomercarnaval, city racing, enzovoort. Elk festival is echter een kunstmatig laagje vernis dat de ware aard van een subcultuur van Rotterdam probeert te tonen maar al snel afbladdert in entertainment en commercie. Echte Rotterdammers blijven tijdens die festivals liever thuis. Laat ze maar een dagje spelen in onze stad, laat ze maar grijpen naar het Rotterdamse gevoel dat hen als Maaswater door de vingers glipt.

Het lijkt wel of de cultuursector de ware aard van Rotterdam ook niet begrijpt. Want ook de beeldende kunst in Rotterdam is een voorbeeld van de alom heersende zucht naar erkenning. Kunst moet de meest simpele ziel verleiden en het liefst ook geld opleveren. De kunstenaar als ondernemer in een competitieve markt. Deze instelling is echter on-Rotterdams en betekent de doodsteek voor goede kunst.

De kunstsector moet zich juist onderscheiden door zijn onzichtbare karakter, in plaats van zich als een slet aan te bieden aan elke mogelijke toepassing alleen maar om op te vallen. Geen aandachtsjunkie die tevreden is met lauwe vla geschikt voor een tandeloos publiek. De kunstenaar moet terug naar zijn eenzaam bestaan op zijn zolderkamer waar hij doet wat hij moet doen, zonder de druk van verkoop, publiek of een roep om nuttigheid. Hij mág kunst maken die niemand begrijpt, die bewijsstukken zijn van zijn doorwrochte gekte. Deze onzichtbaarheid bevrijdt hem om te falen, zichzelf te overtreffen of om morele grenzen te overschrijden.

Het naar beeldende kunst smachtende publiek zal zich tevreden moeten stellen met de idee dat er achter de Rotterdamse gevels, achter elk tot-laat-verlichte zolderraam, mogelijk kunstenaars bezig zijn om af te dalen in de onbekende dieptes en kunst maken die onbezoedeld is door commerciële druk. Wanneer het kunstwerk zichtbaar wordt loopt het werk het risico om vastgeklonken te worden in interpretaties van anderen en  ten prooi te vallen aan wanhopige partijen die de kunst willen toe-eigenen. Moet de kunst dan verborgen blijven?

De oplossing is de monstruositeit. Zoals Kant beschrijft in zijn Kritiek van het oordeelsvermogen zou je kunst kunnen verdelen in drie benaderingen: de schoonheid, het sublieme en de monstruositeit. De schoonheid is het spel van verbeelding en begrip dat samenkomt in een harmonieus geheel, momenteel het leitmotif van de interdisciplinaire kunst. Het sublieme verwijst naar de formele kwaliteiten van schoonheid, vormeloos en onbestemd. De onzichtbare kunst van de echte Rotterdammer is hier een voorbeeld van zolang het niet naar buiten treedt. De monstruositeit gaat nog een stap verder. Waar het sublieme het ‘bijna-te-veel’ is, is de monstruositeit het ‘absoluut-te-veel’. De monstruositeit is definitief niet te begrijpen. Het is het niet te vatten doel voor de naar buiten tredende onzichtbare kunst.

De stap naar het monstrueuze zou vooral in het veelvuldig vernietigde Rotterdam van toepassing zijn. In plaats van creatieve commodificatie, zou de stap naar buiten voor de beeldende kunst de destructieve ontsnapping aan de realiteit zijn. Niets voor niets noemde de dirigent Karlheinz Stockhausen de 9/11-terreuraanslag ‘The greatest work of art imaginable for the whole cosmos’. De terreur als kunstwerk waarbij de toeschouwer in niet-begrijpende angst probeert te vluchten. Een perfect voorbeeld van het weerstaan van toe-eigening.

Bij Rotterdams hoort de kunstenaar als een van elke realiteitszin gespeende lone wolf, die na jarenlange inwendige verwrongenheid naar buiten treedt via de monstrueuze kunst. De ultieme uiting, niet van haat, maar van volledige vrijheid door onzichtbaarheid. Dat is de uitdaging voor de kunstenaar die ver genoeg durft af te dalen in de amorele leegte. In de kakofonie van de realiteit kan ook de leegte een uiting van monstruositeit zijn. Misschien is de monstruositeit tegenwoordig niet alleen het ‘absoluut-te-veel’ maar ook het ‘absoluut-te-weinig’. Stockhausens lof verwijst in deze context niet naar de terreuraanslag zelf maar naar de daaropvolgende leegte. Het ‘absoluut-te-weinig’ is de ideale uiting van de onzichtbare arbeid van de kunstenaar. De monstrueuze leegte zou het streven van de beeldende kunst moeten zijn en Rotterdam is hiervoor de ideale onzichtbare verschroeide geboortegrond.