De overgang van dorpen naar meren

Miriam Sentler
Publicatie 'The Transience from Villages into Lakes'.

Toen ik mijn eigen familiegeschiedenis onderzocht kwam ik erachter dat het eindigt op de bodem van een meer. Het dorp dat door verschillende generaties is aangemerkt als het geboortedorp van zowel mijn grootvader als mijn overgrootvader, is op de een of andere manier verdwenen. Zelfs de ruimte die het innam is verdwenen. Door de jaren heen is iets concreets vloeibaar geworden, en tot op de dag van vandaag hebben zelfs de beste duikers geen enkele aanwijzing gevonden om aan te nemen dat op die plek ooit een dorp heeft bestaan.

In mijn jeugd ging mijn vader met ons wandelen langs de oevers van het meer, in de Duitse regio Nordrhein-Westfalen. Wijzend naar het water vertelde hij ons dat hij ‘in het meer geboren was’. Het klonk toen als een sprookje, maar toen ik het later vanuit geografisch perspectief bekeek bleek het waar te zijn. Mijn grootvader en vele generaties voor hem woonden in Langendorf, een klein dorpje waar men in 1976 naar bruinkool begon te graven, dat onder het groepje nederzettingen lag waar het dorp ooit toe behoorde.

Sinds het begin van de graafwerkzaamheden in de jaren vijftig zijn er meer dan honderd dorpen ‘verplaatst’, waardoor 42.000 inwoners hun onderkomen ergens anders moesten zoeken. De industrie wist alle natuurlijke en culturele fenomenen uit, ongeacht hun historische waarde, leeftijd en persoonlijke of culturele betekenis. Haar acties dragen er bovendien aan bij dat het ondenkbaar is dat deze landschappen in de toekomst nog bewoond zullen worden. Om bruinkool te winnen worden immens grote landoppervlakken afgegraven, en de grote, kunstmatige meren die daardoor achterblijven blijken in ecologisch opzicht vaak niet te functioneren vanwege de giftige stoffen die vrijkomen in het industriële proces.

Industriële opgravingen hebben een onbedoeld en intrigerend neveneffect: grote mijnprojecten worden alleen toegestaan door de Duitse overheid als ze gepaard gaan met archeologisch onderzoek. Dat betekent dat de gevonden objecten gedocumenteerd en geconserveerd moeten worden. Je kunt je voorstellen dat het industriële proces hierdoor vertraagd wordt, wat een oprechte en grondige uitvoering van het onderzoek minder aannemelijk maakt. Toch zijn archeologen erin geslaagd om enkele in de modder gevonden objecten te relateren aan de vroege Steentijd, wat bewijst dat er meer dan 10.000 jaar mensen in het gebied hebben gewoond. Het is dubieus hoe juist de afgraving van een landschap diens verborgen verleden kan laten zien, wat het industriële proces nog wranger maakt voor de mensen die zich er verwant mee voelen. Door deze gang van zaken te koppelen aan herinneringstheorieën, archieven en plaatsgebondenheid, rijst de vraag wat de toekomstige gevolgen zijn van deze grootschalige verplaatsingen, zowel voor mensen als voor de dieren die deze landschappen bevolken.

Geest van de plek

In zijn publicatie Genius Loci: Towards a Phenomenology of Architecture uit 1979 schrijft de architect Christian Norberg-Schulz dat ‘plekken’ meer zijn dan een abstracte locatie, in tegenstelling tot de term ‘ruimte’, die geen specifiek karakter hoeft te hebben. Volgens hem is het onmogelijk om een plek terug te brengen tot één van zijn elementen, want dat zou betekenen dat het concrete karakter ervan verloren gaat. In relatie tot dit gegeven landschap zou het niet kloppen om het karakter van het opgegraven dorp terug te brengen tot een geografische locatie. Een studie naar de dichtbijgelegen koolberg, die bestaat uit afgegraven aarde, is daarom net zo belangrijk als het bekijken van het huidige landschap. Zijn tekst is ook een abstracte handleiding om de genius loci te vinden: de geest van de plek. Eerst moeten de concrete elementen op de plek worden onderverdeeld in natuurlijk en mensgemaakt. Ten tweede moeten de eigenschappen van de plek gecategoriseerd worden in termen als horizontaal en verticaal. Ten slotte moet de zeer plaatsgebonden, dagelijkse ‘leefwereld’ van de plek worden bekeken, met aandacht voor diens concrete fenomenen.

Het wordt al snel duidelijk dat de kerncriteria van de genius loci zo vermengd en verschoven zijn dat iedereen die de complexiteit van het landschap probeert te begrijpen vooral bezig is om die criteria te splitsen. De grenzen tussen natuurlijk en mensgemaakt zijn diffuus geworden, waardoor een buitenstaander – zich niet bewust van de geschiedenis van het landschap – niet in staat is om de twee van elkaar te scheiden. Ook het tweede criterium, de scheiding tussen horizontaal en verticaal, wordt bemoeilijkt door een landschap waarin meren nu de blauwdruk van bergen zijn. Het gevolg is dat Norberg-Schulz’ term niet meer concreet is, net als het landschap waar het bij hoort. De genius loci kan niet worden gelokaliseerd op een specifieke plek, maar is uit elkaar getrokken. Het verlies van stoffelijkheid gaat hand in hand met het vervallen van de functie van deze beschermende geest; hij verandert in een spook die zichzelf uitsluitend op subtiele wijze toont.

In dit landschap ontstaan steeds meer spookdorpen. Keyenberg is daar één van, dicht bij de zich snel uitbreidende opgravingsplek. Van de 840 inwoners die in 2016 werden gerapporteerd, resteren er nu naar schatting nog vijftig. Na protest tegen eerder vestigingsbeleid heeft de verantwoordelijke industrie veel energie gestopt in de productie van een ‘kopie’ van het originele dorp, waarbij het nieuwe dorp zelfs dezelfde naam heeft gekregen, met een voorvoegsel. Hierdoor kunnen inwoners rechtstreeks van hun oude huis verkassen naar een haast identieke straat in ‘Neu-Keyenberg’, dat maar een paar kilometer verderop werd aangelegd. Toch blijft het de vraag in hoeverre de industrie erin slaagt om het dorp te kopiëren, en welke elementen en eigenschappen van het originele dorp deze praktijk ontglippen, en dus verdwijnen in het proces. Welke efemere objecten en fenomenen uit het huidige dorp zijn niet verplaatsbaar en zullen dus verloren gaan in de verplaatsing?

Een archief bouwen van een verdwijnend landschap
De term ‘repertoire’ die Diana Taylor, onderzoeker op het gebied van performance studies, gebruikt in The Archive and the Repertoire: Performing Cultural Memory in the Americas (2003) lijkt gepast om deze immateriële objecten en fenomenen te benoemen. Als tegenhanger van het archief, is de hoofdtaak van het repertoire om belichaamde kennis over te brengen, waar efemere fenomenen en activiteiten onder vallen. Het repertoire laat vergankelijke rituelen en gebruiken verder leven, niet door ze op te schrijven maar door steeds opnieuw contexten te creëren waarbinnen deze uitgevoerd kunnen worden. Door gebouwen en straten te kopiëren en de botten van de plaatselijke begraafplaats te verplaatsen naar het nieuwe dorp, spant de industrie zich met name in om een toekomstig archief aan te leggen, waarbij de plaatsgebonden eigenschappen van de plek over het hoofd worden gezien. Uit interviews met de inwoners van Keyenberg blijkt dat de mensen die het grootste gevoel van verlies ervaren, de groepen zijn die zich het meest verhouden tot de efemere fenomenen van het landschap, vanwege persoonlijke familiegeschiedenissen of nauwe verwantschappen met de natuurlijke en culturele omgeving.

De families Winzen en Laumann, van wie de eerste een boerderij heeft en de tweede een familiebakkerij runt, zien zichzelf mentaal en fysiek niet in staat om de door generatie op generatie doorgegeven familiebedrijven in een nieuwe omgeving voort te zetten. De verplaatsing betekent voor hen dat zij de geërfde grond verliezen waar hun bedrijven op gevestigd zijn, terwijl de industrie alleen de woonhuizen vergoedt. Dat betekent ook dat de boer zijn dieren moet verkopen of slachten, omdat hij ze niet meer kan onderhouden. De bakkerij zal niet meer kunnen concurreren met de bakkerijen in Neu-Keyenberg, omdat dit dorp geografisch gezien veel dichter bij een grote stad is dan het oude dorp. Deze families zijn van plan om te blijven tot ze gedwongen worden om te vertrekken, en willen niet ingaan op het aanbod om naar ‘Neu-Keyenberg’ te verhuizen, een plek die zij beschouwen als een beschamende herbestemming van hun oude Heimat.

De tweede groep gedupeerde dorpsbewoners zijn de individuen die direct betrokken zijn bij de natuur. Deze groep begrijpt dat de plaatselijke flora en fauna, die zich hebben ontwikkeld in een tijdspanne van de diepe tijd tot het heden, zich niet kan herplanten zoals mensen dat doen. Het gevolg is dat veel gevoelige dieren en planten die het landschap bepalen, zullen verdwijnen. Een voorbeeld hiervan is de plaatselijke rivier ‘Nier’, die vandaag de dag vervuild is door zijn nieuwe functie als afvoerpijp voor de afgravingen en bijna onzichtbaar is geworden door de invasieve toename aan onkruid. De rivier functioneerde eens als zwem- en speelplaats, en bood ruimte aan de activiteiten van vele generaties, als ‘herinneringstheater’ dat delen van het plaatsgebonden repertoire mogelijk maakte en onderhield.

De straatnamen van het dorp, waarvan sommigen verwijzen naar de rivier, geven ook aan dat de rivier een van de eerste structurerende fenomenen was binnen de vestiging van menselijke cultuur in dit landschap. Hoewel de straatnamen worden gekopieerd naar het nieuwe dorp, zal hun bron, de rivier, verdwijnen. Senior hobby-ornithologist Franz Zimmermann wees mij op een ander bedreigd natuurfenomeen: hij genoot van het dagelijkse concert dat de verschillende vogelsoorten in zijn tuin ten gehore brachten, maar dit veranderde drastisch toen hij naar Neu-Keyenberg verhuisde. Hij stelt dat hij nauwelijks vogels hoort zingen in het nieuwe dorp en betwijfelt of zij de komende decennia zullen terugkeren. Ecoloog Kees van Oers beaamt Zimmermanns bevindingen dat vogels veel gevoeliger zijn voor drastische veranderingen in het landschap dan gedacht. De hervestiging van de plaatselijke faunadiversiteit heeft tijd nodig, enkele decennia. Bovendien zullen andere diersoorten gebruik gaan maken van het landschap, waardoor de originele dierenpopulatie zal verdwijnen. Het gevolg is dat bestaande ecologische patronen, die door miljoenen jaren zijn gevormd, drastisch zullen verschuiven door tussenkomst van de mens. Dit landschap zou goed kunnen dienen als micro-testlocatie voor het Antropoceen, waarbij op kleine schaal wordt getoond hoe mensen zichzelf boven de ecologische patronen van diepe tijd plaatsen, zich niet bewust van de gevolgen voor de planeet maar ook voor zichzelf.

Archons van Keyenberg

De overgebleven dorpsbewoners kunnen worden gezien als een groep die aandacht vraagt voor hun eigen postgenerationele herinneringen, en vecht tegen het uitwissen van de inspanningen van hun voorouders. In haar publicatie The Generation of Post-Memory (2012) belicht hoogleraar English and Comparative Literature Marianne Hirsch de verbinding tussen levende organismen en hun voorouders, en de uitwisseling van herinneringen door een intergenerationele structuur die zij ‘post-memory’ noemt. Zij stelt dat individuen dan wel niet het leven leiden van hun voorouders, maar hun herinneringen zijn wel onderdeel van een innerlijk magazijn, dat zij proberen te beschermen.

Aangezien de dorpelingen jeugdherinneringen en herinneringen aan overleden dierbaren linken aan hun dorp, willen zij hun leven liever niet op een andere plek voortzetten. De Duitse uitdrukking Einen alten Baum verpflanzt man nicht (je kunt een oude boom niet verplaatsen zonder hem te doden) en de diepere betekenis van het woord Heimat tonende nationalistische impuls, die het trauma verklaart dat wordt veroorzaakt door het verplichte vertrek uit het dorp. Deze associatie kan worden gerelateerd aan Derrida’s term arkheion, dat ‘het huis waarin documenten worden opgeslagen’ betekent. Het dorp vervult een veel bredere taak voor de herdenking door de individuen die in Keyenberg wonen; het biedt een kader of magazijn voor hun herinneringen. Diegenen die zich verzetten tegen de industriële activiteiten vervullen dus intuïtief hun rol als archons, waarmee Derrida de beschermers van het arkheion beschrijft.

Naast dat zij protesteren tegen de acties van de industrie, zijn de archons van het dorp ook al begonnen met het archiveren van hun dorp en hun landschap. Onder leiding van inwoner Wolfgang Lothmann verenigde de ‘bond voor Heimat’ zich in de aanleg van een virtueel archief van het landschap, dat langzaam groeit op een website (www.virtuelles-museum.com). Deze actie laat zien dat de archons geen genoegen nemen met het gelimiteerde archief dat de industrie voor hen aanlegt. Het is interessant om te zien dat hun virtuele archief erin lijkt te slagen om zowel aan het archief als aan een repertoire bij te dragen, in tegenstelling tot de gelimiteerde archiveringswerkzaamheden van de industrie. De website verzamelt vele verhalen van inwoners, waaronder teksten over de veranderende biodiversiteit in de afgelopen honderd jaar en prominente historische inwoners. Maar de ‘bond voor Heimat’ organiseert ook evenementen, workshops, lezingen en rondleidingen, waarmee zij de gemeenschap tijdelijk bij elkaar houden en plaatsgebonden rituelen en gebruiken opnieuw onder de aandacht brengen. De ‘Dag van de Archeologie’ is bijvoorbeeld een evenement waarbij oude ambachten uit de lokale cultuur worden opgevoerd, zoals vlechtwerk, pottenbakkerij en wolspinnen.

Om een symbolische bijdrage te leveren aan zowel het archief als het repertoire van de plek, zullen er de komende maanden twee verschillende artistieke projecten worden uitgevoerd, waarbij één vergankelijk zal zijn en de ander archiverend. Door het dorp te bezoeken en zowel de herinneringsobjecten als de nieuwe objecten die onder invloed van de industrie ontstonden te fotograferen, ontstaat een plaatsgebonden archief. De kunstenaarspublicatie The Transience from Villages into Lakes toont deze foto’s en de documentatie van blauwdrukken, teksten, installaties, microscoopbeelden van bruinkool en video’s, die in het proces werden gemaakt. Daarnaast wordt er een eendaags evenement georganiseerd in het dorp zelf, in samenwerking met kunstenaar Wouter Osterholt. In de performance Birdscore for a Disappearing Landscape werk ik samen met ecoloog Kees van Oers aan een partituur op basis van vogelgeluiden die in het dorp zijn opgenomen en die vervolgens door het kerkkoor van Keyenberg zal worden opgevoerd in het eeuwenoude bos vlakbij Keyenberg.

Miriam Sentler is beeldend kunstenaar, voornamelijk werkend met installaties, video’s en publicaties.

Dit is een ingekorte en samengevoegde versie van twee essays: The Transcience from Villages into Lakes en Building an Archive of a Disappearing Landscape. Beide essays zijn te vinden op www.miriamsentler.com. De publicatie wordt in november 2019 gepresenteerd tijdens Printing Plant Art Book Fair.

Documentatie 'Blueprints for a Landscape' tijdens de expositie 'Ten is for God' in Neverneverland, Amsterdam.
Bruinkoolberg in Nordrhein-Westphalen.
Bruinkool, 10x vergroot, uit de serie Morphing Matter. Met dank aan het NIN en Tycho Hoogland.