De vrijheid van het stilleven

Loukie Hoos
Kris Duys, ZONDER TITEL (2010)

Een stilleven van de Belgische schilder Kris Duys (1959) kan ogen als een donkere verfwolk of oplossen in licht. Zijn werk, waarin alles mogelijk lijkt, gaat primair over schilderen. Het is eigentijds werk dat balanceert op de grens tussen abstract en figuratief, klassiek en absurd, mooi en lelijk. Perspectief verandert binnen één beeld. Doorzichtige ruimtes blijken deels dicht geschilderd. Een penseelstreek kan het beeld ondersteunen én verstoren. Ieder schilderij kent eigen tegenstellingen en ongerijmdheden. Tegelijkertijd is het werk verstild en introvert, en bezit het een Morandi-achtige vanzelfsprekendheid en kwaliteit.

Kris Duys (Mortsel, België, 1959) volgde al vroeg schilder- en tekenlessen en doorliep in de zeventiger jaren de Koninklijke Academie in Antwerpen. Daarna schilderde hij als Nieuwe Wilde grote doeken en exposeerde hij regelmatig in Belgische galeries. In 1995 won Duys de Prijs voor de Schilderkunst van Boechout. Destijds maakte hij subtiele stillevens. Hij wordt gezien als een fundamentele schilder en onderzoeker. In een veel geciteerde recensie in Kunstbeeld (1996, 4) schreef Wim van der Beek dat Duys de grenzen van de schoonheidsbeleving verlegt.

In Nederland is Duys’ werk sinds 1996 te zien, bij Smelik en Stokking in Den Haag, bij galerie Dom’Arte in Roosendaal, en sinds 2005 bij galerie AIR in Lochem waar hij nu zijn derde solotentoonstelling  heeft. Op de website van AIR zijn onlangs verrassende stillevens verschenen, waarin Duys abstracte voorwerpen contrasteert met een fijn geschilderde zeventiende-eeuwse tulp. Naarmate ik online meer werk van hem zie, waarin steeds meer gebeurt, word ik nieuwsgieriger naar de werkwijze en gedachten van deze kunstenaar. Hoe ontstaan al die complexe variaties? Op een zonnige zaterdagmorgen reis ik naar België om Duys te interviewen.

Kris Duys woont aan een mooi groen kanaal in Lier bij Antwerpen en ontvangt me in zijn woonkeuken. Terwijl zijn vrouw koffie zet, zit ik aan tafel tegenover de stillevens, wolkenluchten en dorpsgezichten met gouden hemels die binnenkort te zien zijn. In het echt zijn de werken veel kleiner dan ik dacht. Duys legt uit dat hij klein handig vindt, en ernaar streeft zo’n klein werk even indrukwekkend te maken als een groot doek. Op tafel staan olijven, brood, kaas en wijn – figuranten in zijn stillevens, besef ik achteraf. Zijn drie studerende kinderen schuiven aan en het tafelgesprek gaat alle kanten uit. Ook Duys, een vriendelijke, tengere man, is spraakzaam.

Als zijn gezin weer is vertrokken, vraag ik naar de herkomst van die zeventiende-eeuwse tulp. Zijn reactie is duidelijk: “Ik kan mijn werk niet verklaren, en ik wil het ook niet verklaren.” Het zal een kenmerkende uitspraak blijken. Wel vertelt Duys dat een vriend dacht dat deze schilderijen over de crisis gaan. Geen gekke gedachte, vindt hij nu, want de tulp verscheen in zijn werk nadat hij had gelezen over de Tulpenmanie in de zeventiende eeuw, een vroeg voorbeeld van een financiële crisis. Tijdens het schilderen was Duys zich echter niet bewust van een verband.

Duys schildert vaak stillevens. “Ik ben er ooit mee begonnen en het bevalt me. Het is vertrouwd, een gewoonte. Misschien niet meer dan dat.” Duys begint een stilleven telkens op dezelfde manier. Met een vinger  tekent hij een vierkant in de lucht: “In feite begin ik steeds aan hetzelfde stilleven. Een automatisme, automatische schriftuur. Rituelen en tradities zijn belangrijk voor me.”

Het onderwerp doet er in zijn werkwijze weinig toe. “Niet wát je schildert, maar hóe je het schildert is van belang.” Behalve stillevens schildert hij af en toe wolken of landschappen. “Ook vaak een zelfde landschap, dat ik buiten heb getekend en dat in mijn hoofd zit. Bij wolken is schilderkunstig echt alles mogelijk, maar te veel vrijheid verveelt. Na een paar schilderijen houd ik er weer mee op.”

De schilderkunstige mogelijkheden en historische conventies van het stilleven bevallen hem beter,  ze beperken hem én dagen hem uit. Ze vormen de basis van zijn vrijheid, en van de contrasten en  tegenstellingen die hij al doende laat ontstaan. Deze vrijheid moet bevochten worden. “Soms schilder ik expres lelijk’, zegt hij, wijzend naar een schilderij waarop de voorstelling het doek zijdelings dreigt te verlaten, “Kijk naar deze compositie. Het lijkt wel Taoïsme: tegenstellingen willen én niet willen.”

Soms schildert hij tussen platte vormen een realistisch glas. “Als ik begin met stofuitdrukking, ben ik bang dat alles realistisch moet en voel ik de neiging om ermee door te gaan, maar dan stop ik na zo’n glas, dan heb ik geen zin meer.” Duys houdt van  soberheid en verval. Hij schildert én schuurt. Het schuren, bedoeld om de verfhuid klaar  te maken voor een vernislaag, levert geheimzinnige stukken verval op. “Dat lijkt op oude fresco’s”, vindt hij.

Duys zegt geen enkele drang te voelen om vernieuwend of hip werk te maken. Zijn overtuiging dat de Italiaanse primitieven schilderkunstig alles al hebben bereikt, ondersteunt dit. “Het gaat mij om echt doen wat je wil, de rust van niet denken en alleen maar doen. Schilderen is bij mij bijna meditatie.”

Het schilderen van steeds hetzelfde stilleven bevordert dit meditatieve proces, evenals zijn gewoonte om iedere avond naar boven te gaan, naar zijn atelier. “Ik kijk naar de schilderijen die er staan – ik ben altijd met meer werk tegelijk bezig – ik wacht, kijk of ik zin heb, of ik iets wil doen.” Licht ironisch: “Ze zeggen toch dat het schilderij vertelt wat je moet doen?”

Voor deze vrijheid heeft Duys hard gewerkt. Ook letterlijk. Hij heeft overdag een eenvoudige fulltime baan, omdat hij zich vrijer weet als hij financieel onafhankelijk is van het schilderen. Hij heeft afstand genomen van de grillige kunstwereld en -markt. Inmiddels rekent hij zelfs niet meer op verkoop van zijn werk. Die gedachte geeft rust: zijn gevoel van vrijheid neemt toe en de laatste twijfels over zijn werk verdwijnen.

“Het heeft ook met leeftijd te maken”, zegt hij. “Ik ben over de vijftig, het gaat nu vooral om wat schilderen voor mezelf betekent. Het volgende werk is altijd het enige dat belangrijk is, ik heb weinig binding met werk dat af is. Dat moet zich maar zelf redden, waar het ook terecht zal komen, het vertegenwoordigt zichzelf.“ Lachend: “Maar het is wel van mij!”

De intuïtieve, eigenzinnige manier waarop Duys de verf bijna fysiek tot leven brengt doet me denken aan Raoul de Keyser. Duys antwoordt dat hij De Keyser op dit moment de beste schilder van Vlaanderen vindt. “Ja, dat kun je niet uitleggen. De Keyser zegt ook dat hij zijn eigen werk niet snapt.” Volgens Duys gaat het in de beeldende kunst om “plasticiteit, om het tastbare en puur visuele. Dit in contrast met de kunst die vooral wordt bepaald door ideeën.” Met Luc Tuymans voelt hij zich bijvoorbeeld niet verwant. “Dat werk is knap als geheel, maar het verhaal is voorwaarde. Als dat ontbreekt, blijft er schilderkunstig weinig over.”

Even later: “Er gebeurt veel in de beeldende kunst wat ik nauwelijks als beeldende kunst kan beleven, wat voor mij als kunstenaar niet relevant is. Zoals veel maatschappelijk geëngageerd werk. Als schilder kan en wil ik daar niets mee. Dit heb ik lange tijd als een mankement van mezelf ervaren, maar nu deert het me niet meer. Ik ben geen kunstenaar, maar een schilder.”

Kris Duys, ZONDER TITEL (2011)
Kris Duys, ZONDER TITEL (2011)